betrekkelijke stukken verzamelen en bereid zijn die uit te geven. Niettemin sprak Van Musschenbroeks instruktie ook van andere taken van een archivaris. In artikel vier werd hem opgedragen een register op de archieven te maken en die 'in zodanige orde schikken als mede dienstig van den Lande zal zijn'.29 Artikel zes verplichtte hem om op verzoek van het bestuur informatie uit het archief te verschaffen. Welnu, aan de uitvoering van artikel vier is Van Musschenbroek nauwelijks toegekomen. Hij volstond met het overschrijven van bestaande 'inventaris sen', onder andere van de hand van Bondam, en zond die ter beoordeling naar Van Wijn. Slechts een viertal van die inventarissen is bewaard gebleven en het is de vraag of hij er überhaupt meer heeft gemaakt. De enige keer dat we hem echt als archivaris-inventarisator aan het werk zien is bij de inventarisatie van de kapittelarchieven in 1811op volontaire basis. Daarbij telde hij de stukken per lade en noteerde dat aantal. Alleen de heel oude stukken vermeldde hij apart. Op die manier beschreef hij in twee maanden tijd de archieven van de kapittels van de Dom, Sint Jan en Sint Marie. Dedel merkte later kritisch op dat zijns inziens de inventarisatie 'op zulk eene zonderlinge wijze plaats (heeft) gehad, dat men er aan zoude mogen twijfelen of de staat der zaken daardoor verbeterd zij.'30 De eerste, van overheidswege aangestelde archivarissen hadden te kampen met de nodige problemen, zo ook Van Musschenbroek. Hij zelf zegt moeilijk heden te hebben met het oude schrift, nog te studeren op het ius diplomaticum en vooral bijna geen tijd te hebben voor het archief. Bovendien heeft hij hele maal nog geen duidelijk beeld van wat een archief is, want hij vraagt aan Van Wijn wat hij 'in den striksten zin verstaat door het woord archieven: of hier mede bedoeld worden alleen de pergamente brieven of ook andere historieele stukken?'31 Laten we tenslotte het laatste woord aan Van Musschenbroek zelf. Besluit In zijn prospectus van een vervolg op Bondams Onuitgegeven stukken krijgen we een goede kijk op Van Musschenbroeks opvattingen.32 Hij verdedigt daarin de verzamelaars en afschrijvers van oude, originele stukken zoals Wagenaar, Van Mieris, Kluit en vooral Bondam. Het goede werk van hen toont hij aan door enkele voorbeelden te geven van rampen waardoor archivalia in het ver leden verloren zijn gegaan. Dat die stukken, weliswaar vaak in afschrift, be waard zijn is aan hen te danken. Vervolgens breekt hij een lans voor de publi- katie van een samenvattende geschiedenis van de provincie Utrecht, maar acht zichzelf daartoe niet capabel. Wat wel in zijn mogelijkheden ligt is het publi ceren van het bronnenmateriaal dat in zijn verzameling berust. Hij is van me ning dat de geschiedenis van het vaderland 'nooit meerder ligt kan bijgezet worden dan wanneer men de voorgevallene zaken met egte en oorspronkelijke stukken' bekend maakt. Daarin lag de kern van zijn collectievorming. Als be oefenaar der vaderlandse geschiedenis was dat zijn doelstelling. Zijn betrek king als provinciaal en stadsarchivaris was daarbij, zo zegt hij, 'van geenen geringen dienst'.33 40 Zijn eigen tijd oordeelde positief over hem. Van Wijn hield niet op de loftrompet te steken over zijn werk. Zijn vlijt, ijver en accuratesse roemde hij zeer. Ook gedeputeerde staten waren tevreden over Van Musschenbroek. In een brief aan zijn broer uit 1825, schrijven zij dat hij 'in een gedurig aandenken blijven' zal.34 Noten Gebruikte afkortingen: ara-Algemeen Rijksarchief gau - Gemeentearchief Utrecht kb - Koninklijke Bibliotheek rag - Rijksarchief in Gelderland rau - Rijksarchief in Utrecht vroa-verslagen omtrent 's rijks oude archie ven 1 rau, Archief staten van Utrecht, 1241-10. 2 s.muller fz., Catalogus van het archief van de stad Utrecht, eerste afdeling 1122-1577 (Utrecht 1893) xxxv. 3 rau, Archief van het rijksarchief, 111. 4 j.roelevink, "Bewezen met authenticque stuk ken'. Juridisch-oudheidkundige drijfveren tot het uitgeven van teksten op het terrein van de vaderlandse geschiedenis in de achttiende eeuw', in: Bron en publikatie. Voordrachten en opstellen over de ontsluiting van geschiedkun dige bronnen, uitgegeven bij het 75-jarig bestaan van het bureau der Rijkscommissie voor vaderlandse geschiedenis ('s-Gravenhage 1985) 78-99. 5 Charterboek der hertogen van Gelre en graa- ven van Zutphen (1280). Opgezogt door p. bon dam (Utrecht 1783-1809) deel i, 3. 6 roelevink, 'Bewezen' 87. 7 Verzameling van onuitgegeven stukken dienen de ter opheldering der vaderlandse historie (1576-1578), opgezogt enz. door p. bondam (Utrecht 1779-1781), 5 delen. 8 Bundel van onuitgegeven stukken dienende ter opheldering der vaderlandse historie en regee- ringsvorm en voornamelijk der historie van de Unie van Utrecht, verzameld door l.p. van de spiegel (Goes 1780-1783) deel i, xi 9 Biografie van Petrus van Musschenbroek door J.T.Bodel Nyenhuis in: Handelingen van de jaarlijkse vergaderingen van de maatschappij van Nederlandsche letterkunde 1824, 38-40. 10 p. van musschenbroek, Notabele collectie door mij afgeteekende zegels (Utrecht 1811), bevindt zich in bibliotheek gau nr. v e 20. 11 ara, Archief van het Algemeen Rijksarchief, 515. Brief van Van Musschenbroek aan Van Wijn van 18 april 1804. 12 a.h. jenniskens, Inventaris van de collectie van mr. P. Bondam (Arnhem 1977) ii. 13 rau, Verzameling van Petrus van Musschen broek, 1-3. 14 Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 ('s-Gravenhage 1920-1959 (I960)) 5 delen. 15 kb, Verzameling handschriften nr. 121 b 7. Brief van Van Musschenbroek aan Van Wijn van 25 december 1805. 16 Ibidem, Brief van Van Musschenbroek aan Van Wijn van juni 1807. 17 rau, Verzameling van Petrus Jacobus Vermeu len, 18. 18 ara, Archief van het amortisatie-syndicaat, 1612. 19 p.j.vermeulen, Verslag ttangaande de archie ven der provincie en der vijf voormalige kapit telen te Utrecht (Utrecht 1850). Op bladzijde 19 schrijft Vermeulen: 'De geringe ondersteu ning waarin de benoemde departementale ar- chivarius (Van Musschenbroek) zich verheugen mogt, zoodat hem zelfs geen kamer werd inge ruimd om in het landschapshuis te arbeiden, schijnt aanleiding gegeven te hebben dat een overgroot getal diplomata, charters en registers naar zijne woning werden overgebracht, waar zij verbleven tot na zijnen dood.' 20 Muller zegt daarover in vroa x (1887) op blad zijde 137: 'Niet dan bij uitzondering echter schijnt hij (Van Musschenbroek) die vermeer deringen verkregen te hebben ten koste der door hem beheerde archieven.' Even daarvoor, op bladzijde 136, betitelt hij Bondam als ie mand die het zonderlingste begrip omtrent het 'mijn en dijn' gekoesterd heeft. Volgens Muller was Bondams reputatie voldoende om onbe perkte toegang tot de Utrechtse archieven te hebben. 21 Zie onder meer s.muller fz., 'De aankoop der Hollandsche handschriften van Sir Thomas Phillipps te Cheltenham', in: Bijdragen voor Vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, 3e reeks, v (1889) 104-122. 22 gau, Notariële archieven, u 321 a 037. 23 rau, Archief van het provinciaal bestuur, 376. 24 Zie noot 18. 25 Idem. 26 Idem. 27 Zie noot 22. 28 Zie de verslagen van Muller in vroaxi (1888), 188-189 en 200-205, en vroa xii (1889), 134-139. 29 Zie noot 1 30 Idem. 31 kb, handschriften 121 b 7. Brief van Van Mus schenbroek aan Van Wijn van 7 april 1811. 41

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 21