chieven van de stad Utrecht. Zijn benoeming tot provinciaal archivaris tenslotte speelde hem de gewestelijke archieven in handen. Dit betekende echter nog niet dat Van Musschenbroek een vrijbrief bezat voor zijn archiefhandelingen. Ook als archivaris was hij gebonden aan vrij strenge regels, en waren het zijn opdrachtgevers die bepaalden wat hij onder ogen kreeg. Conluderend kunnen we stellen dat Van Musschenbroeks verzamelzin aan sloot bij de bronnenrage aan het einde van de achttiende eeuw. Als verzame laar was hij één der grootsten in zijn soort. Een nadere kennismaking met de verzamelaar Van Musschenbroek is hier op z'n plaats. Van Musschenbroek als verzamelaar Petrus van Musschenbroek werd geboren te Utrecht op 9 september 1764 als zoon van de Utrechtse raad en burgemeester Jan Willem van Musschenbroek en Cornelia Luchtmans.9 De beroemde natuurkundige met dezelfde naam was zijn grootvader. De familie behoorde tot de zeer welgestelde ingezetenen van de stad Utrecht. Er was een aanzienlijk familiekapitaal en met name Petrus' vader nam een vooraanstaande plaats in Utrecht in. Door zijn toedoen kreeg Petrus in de loop der jaren de meest lukratieve betrekkingen en kwam hij on der andere in het bezit van een prebende van het kapittel van Sint Marie. Sa men met enkele erfenissen, waaronder een belangrijke in 1807 bij de dood van zijn vader, verzekerden deze hem van een onafhankelijke maatschappelijke positie. We mogen niet vergeten dat Petrus bovendien een wel gestudeerd man was. Aan de Utrechtse Latijnse school stond hij al te boek als één der betere leerlin gen. Zijn universitaire rechtenstudie sloot hij in 1768 met goed gevolg af met het proefschrift Diploma quaedam Trajectina nonduin edita annotationibus illustrata. Ook bij zijn latere funkties in de rechterlijke macht werd hij vaak geprezen om zijn kunde en ijver. Het was tijdens zijn studie aan de universiteit dat hij in kontakt kwam met de hoogleraar Pieter Bondam. Diens invloed zou van grote betekenis zijn op Van Musschenbroeks latere levenswandel. Bon dam bracht op zijn student niet alleen zijn voorliefde voor de vaderlandse ge schiedenis over, maar vooral zijn passie voor het verzamelen van oude doku- menten. Bondam was daar een meester in en Van Musschenbroek trad al spoedig in zijn voetsporen. Een ongelooflijke hoeveelheid stukken werd door beide heren afgeschreven, of lieten zij afschrijven. Van Musschenbroek in het bijzonder was vooral gecharmeerd van zegels en hij had daarvoor vrijwel continu een tekenaar in dienst die ze voor hem aftekende.10 Ook het maken van duplika- ten van zegels behoorde tot zijn hobby's en hij ontwikkelde daartoe zelf de procédés.11 Zoals we in het voorafgaande zagen had Bondam officieel toestemming tot archiefonderzoek en had Van Musschenbroek qualitate qua toegang tot de ar chieven. Bij zijn naspeuringen vond Bondam het niet bezwaarlijk om bij tijd en wijle archiefbescheiden mee naar huis te nemen teneinde ze daar beter te kunnen bestuderen of af te schrijven. Hoewel dit tegen re?u geschiedde, keer den die stukken niet altijd terug. Uit de indertijd door zijn zoon Rutger opge maakte Inventaris van alle chartersetc. alleen betrekkelijk de provincie 32 Pieter Bondam (1727-1800), circa 1775 (Ikonografische atlas gau) van Gelderland, nagelaten en gevonden in de bibliotheek van wijlen mijn va der blijkt dat het in de kamer van professor Bondam tjokvol archivalia en an dere papieren moet hebben gelegen, als alleen al de Gelderse stukken zo'n hoe veelheid vormden.12 Maar ook Van Musschenbroeks boekerij bevatte een grote hoeveelheid originele archiefbescheiden. Belangrijkste drijfveer voor het verzamelen was, naast zijn algemene be langstelling voor het verleden, vooral Van Musschenbroeks wens om te ko men tot de uitgave van een codex diplomaticus Trajectensisvan het Sticht. Het basismateriaal hiervoor was in de achttiende eeuw reeds verzameld door de Utrechtenaar Kasper Burman en later aangevuld door Bondam.13 Tot een Stichts oorkondenboek wisten beiden het niet te brengen. Maar ook Van Mus schenbroek, in het bezit gekomen van dit materiaal bij Bondams auctie, kon niet tot publikatie overgaan. Eerst vele decennia later kreeg het oorkonden- boek zijn beslag.14 Van Musschenbroek streefde er eveneens naar om een ver volg en aanvulling op het Utrechts plakkaatboek van zijn oudoom Johan van de Water uit te geven. Het moet een grote teleurstelling voor hem zijn geweest, toen bij de intekening op zijn vierde deel van het plakkaatboek in 1805 er slechts acht handtekeningen werden geplaatst. Minimaal 150 waren er nodig om tot druk over te kunnen gaan. Maar hij had de tijd niet mee: 'de tijden voor het uitgeven van boeken in de historieele vakken zijn niet seer gunstig', schrijft hij op kerstdag 1805 aan zijn vriend Van Wijn.15 Dit had te maken met de veranderde belangstelling voor de vaderlandse bronnen van vóór 1795, en Van Musschenbroeks werk besloeg juist die periode. Toch was zijn moeite niet ver geefs, want dit materiaal heeft, bijgewerkt tot 1810, later gediend als grondslag voor het vervolg op het plakkaatboek door Moorrees en Vermeulen. Hoewel we dit niet moeten overschatten, mogen we veronderstellen dat hij, zeker gezien zijn maatschappelijke positie, gemakkelijker acces had tot de ar chieven dan zijn voorgangers en wellicht zelfs dan zijn tijdgenoten. Zijn faam als verzamelaar was wijd verbreid en de door hem nagestreefde doelen be- 33

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 17