de Handleiding en het ARA-complex de vrucht van één samenhangende visie op kunst en cultuur. Men zou zonder moeite het woord 'archief' kunnen ver vangen door 'architectuur' om een manifest voor negentiende-eeuwse bouw kunst te krijgen. 1 2-3 'Schilderachtige' schoonheid en functionaliteit Van Lokhorsts werk past in het hierboven geschetste stramien. Een vergelij king met de rijksbouwkunst van zijn tijdgenoten, Cuypers en Peters, toont onmiddellijk dat hij vanuit dezelfde organische, rationele principes werkt. Hij houdt daarbij vast aan een uitgangspunt, dat vooral Cuypers zeer dierbaar was en door diens grote voorbeeld, Pugin, samenhangend werd geformuleerd: bij de planning van een gebouw moet men de plattegrond niet aan het bouwter rein op leggen, maar uit diens karakteristiek voort laten komen, als een orga nisme. Het gebouw zelf, dat daaruit verrijst, dient een uitdrukking te zijn van zijn functies, maar zal tevens schoonheid bevatten: by turning the difficulties which occur in raising an elevation from a convenient plan into so many pictu resque beauties,31 Oftewel eerlijk en functioned bouwen houdt onvermijde lijk een onregelmatig aanzien in, dat beschouwd als 'schilderachtig' in termen van schoonheid vertaald werd. Een belangrijke legitimatie in een tijd die schoon heid nog lang - óók na 1900 - in klassicistische normen beoordeelde. Zo kon het gebeuren dat het begrip pittoresk van een aanvankelijk puur schilderkun dige term in de loop van de achttiende en de negentiende eeuw evolueerde tot een zowel architectonisch als stedebouwkundig criterium. Het twintigste-eeuwse form follows function - een Darwiniaans concept - vindt er zijn eerste formu lering in.32 Vooral het administratiegebouw voldoet in grote mate aan het schilderach tige harmoniemodel, dat strikte functionaliteit met schoonheid en representa tiviteit verzoende. Ondanks bezwaren van de Algemeen Rijksarchivaris hield Van Lokhorst vast aan de schuins verlopende rooilijn van het Bleyenburg, waar aan het gebouw zijn onregelmatige volume dankt. De om veiligheidsredenen voorgeschreven afstand tussen kopgebouw en depot daargelaten, heeft hij het bestaande bouwterrein optimaal benut. Hierdoor, dan wel door de situering van het depot, werd tevens de positie van de as van het gebouw, de middenrisa- liet met daarbinnen de trappehal, afgedwongen. Dit hield in dat Van Lokhorst aan de ene zijde meer ruimte had dan aan de andere kant in een verhouding van drie tot vier. In de hoofdgevel is dit via de vensterpartijen, gemarkeerd door de o zo functionele regenpijpen, op eerlijke wijze uitgedrukt. Vanuit zijn rationele visie op architectuur had Van Lokhorst ook niet in het minst proble men met het verzoek van de Algemeen Rijksarchivaris om tijdens de planning het gebouw met een aantal kamers uit te breiden. Deze functionele eis werd schilderachtig vertaald via de extra verdieping ter linkerzijde van de hoofdge vel. Het gevarieerde aanzien dat door dit alles ontstond, droeg bij aan de aan gename ongeregeldheid die een rationeel gepland gebouw mocht sieren. Hoe zeer Van Lokhorst vasthield aan de opvatting, dat men alleen schilderachtigheid als gevolg van functionaliteit mocht nastreven, toont het depotgebouw. Het zeer strenge programma van eisen, met name ter voorkoming van brandgevaar, liet hier geen andere vormgeving toe dan die van een rechthoekig volume. De weerspiegeling van het interieur met zijn stellingsgewijze opbouw en inde ling in het exterieur laat daar geen enkel misverstand over bestaan.33 In hoeverre de 'schilderachtige' doctrine ook het interieur bepaalde blijkt uit de organisatie van het hoofdgebouw. Hier manifesteert zich de pittoreske harmonie in het bijzonder via de trappehal, een juweeltje van pragmatische planning. Deze vormt ook in organisch opzicht de slagader van het complex. Van hieruit vertakt zich de werkstroom zowel in verticale als in horizontale richting over het hoofdgebouw en worden de verbindingen gelegd met het de pot. Is zo de doelmatigheid gegarandeerd, tevens biedt de hal ons klimmend en dalend een parallaxmatige suggestie. Hoewel verschillend van het depotge bouw is deze zeker zo fascinerend. Men staat in een schacht van stijgende spits bogen die, van lancetscherp smal tot Tudor-achtig stomp, zich in de venster omlijstingen herhalen om te verdwijnen in een puntig tongewelf. Indien ergens de hang naar een 'aangename afwisseling en onregelmatigheid' als 'spontaan' gevolg van 'functionaliteit' van belang is geweest dan wel hier. Door de trap pehal met een lichtkoker te combineren wordt een maximum aan overzichte lijkheid geboden, maar tevens het parallaxmatige effect mogelijk gemaakt. Mu tatis mutandis gaat dit op voor de bogen, waarvan de afmetingen rationeel zijn bepaald door de variërende hoogten van de gangen, verdiepingen en over lopen. Vanuit de lichtkoker gezien wordt zelfs op eerlijke wijze het stijgen van de trappen gemarkeerd door het schuinse verloop van de balustrades van de bogen. Als het ware uitgesneden in de wand, doen zij sterk denken aan het trappehuis van Berlage's 'De Nederlanden van 1845', even verderop in Den Haag. Ondertussen draagt dit het zijne bij aan het esthetische genot van varia tie en ongeregeldheid. Ook ten aanzien van de kop-hals-romp-structuur heeft het organische func tionalisme het complex getekend. De analogie werd vrij strikt gevolgd in de opvatting, dat een gebouw als een lichaam geconstrueerd diende te zijn: het mechanisme, het hart en de longen, liggen verborgen in het innerlijk, achter een het karakter uitdragende fapade. Niet zomaar kennen we de inwisselbaar heid van bouwkundige, fysiologische en mechanische termen voor de typering van architectuur en persoonlijkheid. Enerzijds moet deze een dusdanige af spiegeling van het innerlijk bieden, dat een eerlijke indruk ontstaat, anderzijds dienen niet alle aspecten in eenmaal bloot gegeven te worden. Het verrassings element speelt daarvoor zeker in de schilderachtige doctrine een te belangrijke rol. In deze visie werd het gebouw intern laag voor laag door de bezoeker ont sluierd om zo op hiërarchische wijze tot de kern door te dringen. Zo moet men ook het verbergen van de machine, van het hart en de longen van het gebouw, achter een representatieve voorgevel verstaan.34 Niet als een gebaar van on macht, maar als onderdeel van een schilderachtige opzet, waarbij de organi sche analogie tot een uiterste consequentie is doorgevoerd. Het ARA-complex, maar bijvoorbeeld ook het Nijmeegse Canisiuscollege - met achter de status- rijke fapade de 'onderwijsmachine' -35 en het Amsterdamse Centraal Stati on getuigen hiervan. 302 303

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 8