nis van de negentiende-eeuwse artistieke benadering en beleving van architec tuur wordt het monument geminimaliseerd tot 'uitgangspunt', tot objet trou- vé. Het ontleent zijn betekenis enkel en alleen aan de gelukkige dan wel onge lukkige omstandigheid, dat het een architect in onze tijd weet te inspireren tot een 'creatieve' daad. Aan de autonome, intrinsieke waarden van het monu ment wordt volstrekt voorbijgegaan. In een dergelijke visie dankt het zijn toe komstige waarde dan ook niet aan zijn reeds bestaande status van 'monument van geschiedenis en kunst'. Gereduceerd immers tot 'voorwaardescheppend' object lijkt zijn roem pas dankzij de eigentijdse 'toevoeging', dan wel 'verbe tering' gevestigd te worden. Betekent dit laatste in het geval van het Concert gebouw een hoogst paradoxale, symbolische uitholling van het monument, bij het ARA-complex grijpt het diep in de historische substantie in. Terecht wordt dan ook in het Jaarboek 1986 van de Monumentenraad over de handhaving van de 'taartpunt' gesteld: 'Dit heeft alleen curiositeits- of sentimentele waar de, waarmee het depot geen kwestie meer is van monumentenzorg'.17 2 Een tempel der wetenschap 2-1 Het niet-beschermen van het hoofdgebouw Als al op weinig subtiele wijze wordt omgegaan met een 'monument', waar van de waarde zelfs door sloopzuchtigen - zij het gemutileerd - wordt toege geven, hoe moet het dan gaan met een miskend object als het administratiege bouw? Dit lijkt, zoals zovele gebouwen van rond de eeuwwisseling, slachtoffer geworden te zijn van de begrippen 'avantgarde' en 'reactionair', die in de ar chitectuurkritiek zo'n pregnante rol spelen. De kunsthistoricus heeft, met zijn niet te stuiten neiging tot periodiseren, daar in zeker zo grote mate aan bijge dragen als de architect. Opererend vanuit het dwingende être-de-son- temps - sedert de Impressionisten een onverbiddelijke voorwaarde voor de kunst18 - kan de architect het zich niet veroorloven waardering op te brengen voor 'neogotische' bouwkunst van na 1900. Is het être-de-son-temps al een be lemmering geweest voor de erkenning van de neogotiek uit de vorige eeuw de associatie: neo is namaak-middeleeuws, dus niet 'eigentijds', liet ook hier zijn sporen achter via Berlage's bewondering voor Cuypers' neogotiek, kon de waardering daarvoor gelegitimeerd worden. Na Berlage claimden ook onbe twist 'avantgardistische' architecten van het Nieuwe Bouwen als J. J. P. Oud Cuypers als hun 'voorganger'.19 Dit leidde niet alleen tot een verabsolutering van Cuypers' betekenis voor de 'moderne' bouwkunst, ook Berlage zelf werd tot maatstaf verheven. Fnuikend genoeg voor het ARA-complex, met name voor de bouwkunst rond 1900: de periode waarin Berlage zijn indrukwekken de Beursgebouw te Amsterdam concipieerde.20 Ietwat gechargeerd zou men kunnen stellen dat zodra een gebouw van rond de eeuwwisseling niet op de Beurs van Berlage lijkt, het zeker niet geklassificeerd zal worden als bescher- menswaardig monument. Dit odium treft ook het ara- complex, dat men aan vankelijk enkel vanwege de 'ongeëvenaarde' kwaliteiten van het depot als in tegraal ensemble had willen beschermen. Dat met een dergelijk standpunt aan het werk van Van Lokhorst geen recht 298 wordt gedaan, lijkt evident. Dat gebeurt evenmin wanneer men stelt, dat Van Lokhorst eigenlijk alleen 'zichtbaar' is in het depot, terwijl het kopgebouw een zwakke afschaduwing van Cuypers vormt. Hier klinkt de - overigens op en top negentiende-eeuwse - mythe door van de ingenieur, die door zijn puur utilitaire aanpak spontaan iets moois creëert, maar wanneer hij zich in het keurslijf van de schone bouwkunst tracht te manifesteren onmiddellijk faalt, of sterker nog, zich prostitueert. Deze voorstelling van zaken, die we reeds bij de bespreking van de toelichting op het masterplan hebben geneutraliseerd, gaat klakkeloos voorbij aan de intrinsieke kwaliteiten van het gebouw.21 Van Lokhorst leerde van Cuypers de syntax en het idioom van het bouwen, om daarmee zoals we zullen zien een persoonlijke stijl te ontwikkelen. 2-2 Het 'organische' stramien van de rijksbouwkunst Bij de vorming van Van Lokhorst moet in aanmerking genomen worden, dat hij niet alleen onder supervisie van Cuypers werkte, maar-zeker zo belangrijk ook onder De Stuers. De Stuers trok de gang van zaken rond de rijksbouwkunst reeds aan zich toen hij benoemd werd als secretaris van het roemruchte College van rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst in 1874. Dit hield zich onder meer bezig met de 'oprichting of herstel ling van gebouwen geheel of gedeeltelijk ten koste van het Rijk onderno men'.22 Hoe serieus hij dit nam bleek al gauw, toen hij C. H. Peters een ont werp liet indienen voor het Departement van Justitie, dat geheel volgens de toen nieuwe, als 'rationeel' beschimpte ideeën van Viollet-le-Duc, Pugin, Cuy pers en hun geestverwanten was samengesteld. Enerzijds hield dit in een logisch bouwen, waarbij constructie en ornament organisch op elkaar afgestemd waren. Decoratie, of deze nu architectonisch, sculpturaal of schilderkundig is, word toegepast om de constructie, het geraam te, te accentueren. Zo worden dragende delen als bogen, gewelfribben, kapi telen en pijlers niet onherkenbaar opgelost in het amorfe geheel dat gebouw heet, maar ieder op eigen wijze benadrukt. De overwelfde gangen en rijk ge decoreerde portalen in het administratiegebouw, maar ook de smeedijzeren muurankers, die de aanzetten van de dragende balken vormen, en de opval lende regenpijpen waardoor het verticale accent ontstaat, zijn daar een uiting Van. Anderzijds heeft het gebouw de bezoeker mee te delen welke functie het ver vult, een boodschap uit te dragen. Ook hierbij prevaleert een organische sa menhang tussen binnen en buiten: de hoofdgevel kondigt op monumentale wijze aan wat zich binnen afspeelt. Dit herhaalt zich in het interieur, waar muurde coraties aangeven, welke bestemming de diverse ruimten, zoals de Leeszaal, de Collegezaal, de kamer van de Algemeen Rijksarchivaris etc. in het admi nistratiegebouw hebben.23 Om dit objectieve expressionisme vorm te geven in tableaux, sculptuur en ornamenten - naast architectonische motieven sec- stond de architect een rijke symboliek ten dienste. Het onderzoek naar de bron nen hiervan verkeert nog in een pril stadium. Toch kunnen we onder enig voor behoud stellen dat geheel conform de nationalistisch getinte herlevingsidealen uit die dagen - het zoeken en legitimeren van een eigen identiteit - werd terug gegrepen naar de iconografische bronnen van de bloeitijd van het vaderland: 299

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 6