ment vormt de optelsom van alle historische monumenten van het gebouw.
Bijgevolg vormt de status quo dan ook verreweg de meest complete.
De 'museale' benadering van het depot lijkt sterk beïnvloed te zijn door de
groeiende waardering voor de bouwtechnische tekening als artistiek produkt.
Hier lijkt een reeds achttiende-eeuwse ontwikkeling tot zijn consequenties door
gevoerd te worden.9 Zijn opstanden, dwars- en langsdoorsneden in principe
werktekeningen bij de bouw, de herinterpretatie ervan als artistiek fenomeen
heeft de beleving van architectuur in de praktijk niet ongemoeid gelaten. Ook
hier lijkt sprake van een isolatieproces: op haast Pop-art-achtige wijze wordt
het depotgebouw door Van Aalderen gereviseerd tot een technische doorsne
de op ware grootte, architectuurtekening in de open lucht. Dit doet onwille
keurig denken aan de opgeblazen striptekening van de Pop Art-kunstenaar Roy
Lichtenstein. Maar ook anderszins zijn Pop-art-achtige trekken te bespeuren:
centraal in deze beweging staat de verheffing van het aanwezige, het objet trouvé
uit de erfenis van Dada, tot kunstwerk. Een gegeven situatie wordt uit zijn
gebruikelijke, en daardoor uitgesleten context getild om tot museumstuk be
vorderd te worden.10 Precies zo spiegelt Van Aalderen het voor bij het
fragment-depot: 'de meest fascinerende oplossing (is) een deel ervan tot
monument 'in de dubbele functie van museum en museumstuk' te verhef
fen'.11 Hoe boeiend vanuit het standpunt van de rbk zo'n aanpak ook moge
zijn, het gebouw als monument wordt zo op wel zeer destructieve wijze bui
tenspel gezet.
Om dit 'museumstuk' staande te houden wordt in een, door zijn optimisme
tot het cynische tegendeel verwordend taalgebruik gesuggereerd, dat ondanks
'het bouwkundig vertalen van de eisen voor het ideale depot', dit gebouw in
feite geen architectuur is! 'In wezen is het depotgebouw een reusachtige ijze
ren archiefstelling, omgeven door een baksteenhuid.' Ook hier komt de Pop-
art-achtige opblaasgedachte om de hoek kijken. Ondertussen resulteert dat wel
in een schrijnend anachronisme ten aanzien van de negentiende-eeuwse archi
tectuurtraditie, waaruit Van Lokhorst is voortgekomen. Voor hem en zijn voor
beeld P. J. H. Cuypers, maar ook voor de gedoodverfde grondlegger van de
moderne architectuur, H. P. Berlage, hield architectuur niet op bij de bouw
kunst. Zij sloten zich aan bij de stelling van J. A. Alberdingk Thijm, dat 'alle
kunsten der Architektuur ter dienst' staan. Dat wil zeggen dat zij als belang
rijkste vormgevend beginsel alle andere kunsten aan zich bindt.12 En dat geldt
al heel in het bijzonder voor die toegepaste kunst, waar men in de toelichting
het depotgebouw toe wenst te 'reduceren': de meubelkunst. Deze vormde als
het ware een miniatuur-bouwkunst, een beeld dat door de massale en solide
meubels van Cuypers en Berlage onmiddellijk wordt opgeroepen. Doordron
gen van een allesomvattend en -verbindend stijlbegrip ontwierp de architect
in die tijd niet alleen het gebouw, maar bij voorkeur ook zijn inrichting. Het
ARA-complex zelf is daar een duidelijk voorbeeld van: van boekenkast tot pen-
nebakje is het meubilair door Van Lokhorst bedacht.13 De bittere ironie van
de opmerking is dan ook niet dat zij niet juist zou zijn. Het navrante zit hem
in de miskennende invulling, die maakt dat een degelijk en authentiek
negentiende-eeuws vormgevend beginsel als niet-architectonisch wordt voor
gesteld!
296
Dat geldt in nog sterkere mate voor de zienswijze als zouden: 'de kwaliteiten
van lichtinval en ruimtelijkheid een onbedoeld (sic!) resultaat (zijn) van
een zuiver functioneel geconcipieerd gebouw.' Dit snijdt geen hout. Een leer
ling van Cuypers en De Stuers was te zeer doordrongen van het
Thijmiaanse-wel beschouwd reeds Vitruviaanse- adagium dat de bouwkunst
'in den regel aan twee impulsies te gehoorzamen (heeft). Voor-eerst moet zij
in een materiële behoefte voorzien; ten tweede moet zij zich, ter dezer voldoe
ning, van schoone vormen bedienen.'14 Thijms eis van waarheid in de
kunst -in omni re vincit imitationem Veritas-is dan ook hierop gebaseerd.
Functionaliteit zonder meer, die twintigste-eeuwse fictie die nog uitgevonden
moest worden, was voor hem zowel als voor zijn tijdgenoten tot en met Berla
ge toe, volstrekt ongerijmd. De bezetenheid met het 'eerlijke' en 'rationele'
bouwen van deze architecten ligt juist in hun streven naar een eenheid tussen
de technische, de esthetische en de representatieve aspecten van hun vak. Van
Lokhorst geeft in het ARA-complex met het voornamelijk 'functionele' depot
en het meer 'representatieve' administratiegebouw daar twee esthetisch even
volwaardige als versmolten oplossingen van.
Het resultaat van het betoog van Van Aalderen is dan ook de conclusie dat
behoud van een evenredig fragment van deze 'enorme stalen boekkast' artistiek
bezien 'het meest sprekende beeld' geeft. Dit laat immers ruimschoots het re
peterende element, de constructieve opbouw, het maakproces en de kwaliteit
ervan zien, terwijl noch de te vernietigen 'ruimtelijke totaliteit', noch de 'totaal-
vorm' van doorslaggevende waarde zijn. Een benadering als deze is wel ont
stellend anti-architectonisch! Hoe zou men op deze wijze een Griekse tempel
waarderen? In de visie van Van Aalderen indien consequent toegepast - kan
men ook daar volstaan met het behoud van een fragment, daar het repeteren
de element van de colonnades, die tevens de constructieve opbouw etc. tonen,
van een zelfde principe uitgaat als Van Lokhorsts depotgebouw. Juist omdat
repetitie van bouwdelen essentieel is voor het ontstane ruimte-effect kan dit
in de totaliteit van respectievelijk tempel en depotgebouw onmogelijk gemist
worden. In de architectuurbeschouwing wordt het gevoelig responderen op zich
herhalende bouwelementen - in de peristyle van de tempel, of de dubbele reek
sen pijlers van St. Paulus-buiten-de-muren te Rome, Bernini's grandioze co
lonnade rond het St. Pietersplein aldaar, maar ook via de met spiegels behan
gen rococozalen en tenslotte bij de stellingen van het depotgebouw - herleid
tot het principe van parallax. Het ogenschijnlijk bewegen van objecten door
het steeds veranderende standpunt van de beschouwer. Het lijkt alsof de ge
bouwde omgeving daarop reageert, hetgeen een bijzonder levendig effect te
weeg brengt en een indrukwekkende 'ruimte' creëert. Zelfs Van Aalderen
spreekt van 'een ruimtelijk weefsel van fascinerende kwaliteit'! Ondertussen
wordt dit wel door zijn Pop-art-achtige revisie volstrekt teniet gedaan.15
Het wordt zo langzamerhand pijnlijk duidelijk in de monumentenzorg, dat
een druk pr-jargon meer gewicht in de schaal legt dan zakelijke en kritische
argumenten. Zeer recent manifesteerde zich dit in volle omvang bij de zeer om
streden 'eigentijdse' aanbouw van het Concertgebouw te Amsterdam.16 De pa
rallellen met het ARA-complex zijn opvallend. Niet gehinderd door enige ken-
297