secretarissen en boden behandelt. Maar zoals dynamiek alleen kan worden waar genomen tegen een statische achtergrond, zo zal ook de historicus, op zoek naar de krachten van doorslaggevend belang in de samenleving, alleen tot re sultaten komen als de institutionele, juridisch-formele elementen van die sa menleving helder zijn beschreven. Dat zo'n institutioneel-rechtshistorische studie zelf niet zonder oog voor de dynamiek kan worden geschreven, toont het boek van Trix Jacobs. Justitie en politie in 's-Hertogenbosch vóór 1629 is het eerste deel van de Bra bantse Rechtshistorische Reeks, uitgegeven door de gelijknamige stichting. Dat feit verdient apart aandacht, omdat het een mijlpaal is in de vaderlandse rechts geschiedenis. In 1955 publiceerde S. J. Fockema Andreae een aflevering van de Geschiedenis der Nederlandse rechtswetenschap onder de merkwaardige titel Het burgerlijk recht in de buitengewesten van Nederland. In nog geen 50 blad zijden behandelt Fockema Andreae de bijdragen die juristen in Friesland, Gro ningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg leverden aan de wetenschap van het burgerlijk recht. Het begin der 'eigenlijke provinciale rechtswetenschap' acht hij de 16e-eeuwse codificaties en rechts boeken. Deze provinciale rechtswetenschap krijgt nieuwe impulsen door de stichting van juridische opleidingen in Franeker, Groningen, Harderwijk, De venter, Nijmegen, 's-Hertogenbosch, Breda en Middelburg. De daar (en, in de 16e eeuw, ook: buiten de Republiek!) gevormde juristen leverden in de 17e eeuw met nieuwe wetgevingen ('reformaties') een voorname prestatie. Het bloei- endste rechtsleven kenden, zo meent Fockema Andreae, Gelderland en Fries land, beide met een eigen Hof en een hogeschool. Toch, aldus Fockema An dreae, vertoont de 'provinciale rechtsgeleerdheid' in de periode 1630-1700 geen eigen beeld tegenover de Hollands-Utrechtse school. In de tweede helft van de 18e eeuw begint de vernieuwing van de beoefening van het gewestelijke recht, gezien in tegenstelling tot het Romeinse casu quo het Romeins-Hollandse recht. We denken dan aan een man als F. A. van der Marck en aan het door hem in 1761 gestichte Groninger genootschap Pro excolendo iure patrio, aan Van der Marcks opvolger H. J. Arntzenius in wiens Institutiones juris Belgici civi- lis ook de gewestelijke rechtsstelsels een plaats zouden krijgen. De gewestelijk verschillende rechtsstelsels overleefden de Bataafs-Franse unificatie- en codi ficatieperiode 1798-1838 niet. Zij werden tot geschiedenis, tot oud-vaderlands recht. De belangstelling voor dat oud-vaderlandse recht herleefde in de nadagen van de Romantiek, rond het midden van de 19e eeuw. De regionale rechtsge schiedenis trok geleerden als de Leidse hoogleraar Jde Wal en leidde in Over ijssel tot de oprichting van de Vereniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis (1858). Pro Excolendo en Overijsselsch regt hebben elders geen navolging gevonden. Niet dat er sedert het laatste kwart van de vorige eeuw (sedert het oud-vaderlands recht met S. J. Fockema Andreae senior de eerste hoogleraar kreeg) aan de gewestelijke rechtsgeschiedenis geen aandacht is ge schonken. Vooral archivarissen hebben bij het uitgeven van rechtsbronnen (de Vereniging tot uitgave der bronnen van het oud-vaderlandsche recht werd in 1879 opgericht) en anderszins aan de gewestelijke verscheidenheid van de rechts instellingen recht gedaan. Maar dat werk geschiedde buiten Groningen en Over- 392 ijssel toch nimmer in een specifiek op de rechtsgeschiedenis van een bepaalde regio gericht institutioneel kader, hoogstens onder de parapluie van organisa ties die zich meer algemeen de beoefening van de regionale geschied- en oud heidkunde ten doel stelden. Sinds kort is daarin verandering aan het komen. Ik denk daarbij aan de uni versiteiten te Nijmegen en Tilburg, waar de rechtshistorische onderzoekpro gramma's bewust regionaal gericht zijn, aan de Grote Raadwerkgroep van de Universiteit van Amsterdam, die met recente publikaties 'de provincie in' ging. In Maastricht is zelfs onlangs het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Ge nootschap bevoegd verklaard tot vestiging van een bijzondere leerstoel 'rechts geschiedenis van de 'Limburgse' territoria'. Van die toenemende wetenschap pelijke belangstelling voor de gewestelijke rechtsgeschiedenis is ook de Brabantse Rechtshistorische Reeks een uiting. Moge ook in andere 'buitengewesten van Nederland' de gewestelijke rechtsgeschiedenis (her) ontdekt worden als een ter rein waarop universiteit, amateurs en archiefwezen tot vruchtbare resultaten kunnen komen. F. C. J. Ketelaar 5. Internationaler Kirchenarchivtag Van 13 tot 19 september werd in Boedapest het vijfde internationale kerkelij ke archiefcongres gehouden, waaraan ruim honderd archivarissen en kerkhisto rici uit acht landen deelnamen. Ruim de helft van de deelnemers (53) was af komstig uit de Bondsrepubliek Duitsland, terwijl uit de Duitse Democratische Republiek achttien deelnemers aanwezig waren. Ook het gastland Hongarije was met 21 deelnemers goed vertegenwoordigd. Voorts waren er twee Tsje- choslowaken, één Rus, één Roemeen en één Italiaan. Uit Nederland was, be halve de drie ondergetekenden, prof. dr. U. Gabler, hoogleraar kerkgeschie denis aan de Vrije Universiteit aanwezig. Collega van Booma was in Boedapest als lid van de Ausschuss für Rheinische Kirchengeschichte van de Evangeli sche Kirche im Rheinland. Voor de meegekomen partners waren enkele af zonderlijke excursies georganiseerd. De meeste deelnemers bereikten Boeda pest in een gemeenschappelijke busreis vanuit Neurenberg. Het was de eerste keer dat dit internationale congres in een Oostblokland werd gehouden, dus ook de eerste keer dat een zo groot aantal deelnemers (43) uit communistische landen afkomstig was. De leiding van het congres berustte bij Archivdirektor dr. Helmut Baier uit Neurenberg, voorzitter van de Arbeits- gemeinschaft der Archive und Bibliotheken in der Evangelischen Kirche en bij de directeur van het Noordrijnlandse Landesarchivamt dr. Kurt Schmitz. De voertaal van het congres was Duits, een taal die in Midden-Europa vrij alge meen gesproken wordt. Op maandagavond 14 september werd het congres geopend, waarbij drie bisschoppen namens de gereformeerde, de lutherse en de rooms-katholieke kerk van Hongarije en een vertegenwoordiger van het ministerie van onderwijs en cultuur, waaronder het Hongaarse archiefwezen ressorteert, een groetwoord uitspraken. 393

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 53