Rijksarchivaris Van der Gouw in september 1967 aan Van Meerendonk om
in gelijke rang, als hoofdcommies, over te komen naar het Algemeen Rijks
archief ten behoeve van de nieuw te vormen afdeling rijksarchiefinspectie.
Op 1 januari 1968 trad Van Meerendonk in dienst en in juli 1968 bekroonde
hij een zware studie van vele jaren met het behalen van het diploma middel
baar archiefambtenaar. Tegelijkertijd werd hij, als gevolg van het vertrek van
het afdelingshoofd als rijksarchivaris naar Groningen, belast met de waarne
ming van de leiding van de afdeling. Met 1 januari 1971 werd hij bevorderd
tot hoofdcommies-A en na aanwijzing op 9 november 1972 tot hoofd van de
afdeling werd hij met ingang van 1 januari 1973 bevorderd tot referendaris.
Praktisch en theoretisch gaf hij van 1968 tot 1980 vorm aan het werk van de
rijksarchiefinspectie.
Op 26 maart 1971 stemde de ministerraad in met de beslissing van minister
Klompé, dat de rijksarchiefdienst van de overheidsadministraties alleen 'ge
schoonde' en geïnventariseerde archieven zou dienen over te nemen. Dit leid
de toi de verdere ontwikkeling van semi-statische afdelingen bij de ministe
ries. Als oud-archivaris van Onderwijs was Van Meerendonk goed in staat deze
ontwikkeling te begeleiden en te stimuleren. Ook theoretisch kwam hij meer
en meer in actie. Met zijn vriend Graafhuis, de adjunct-archivaris van de ge
meente Utrecht, had hij een groot aandeel in de organisatie van de studieda
gen. Die van 1970 waren gewijd aan 'vernietiging en acquisitie'. Van Meeren
donk sprak over 'de driehoeksverhouding als basis voor de legitimiteit'. De
sprekende titel aanvaardde hij aarzelend en hoofdschuddend, niet met instem
ming, maar uit respect voor de hiërarchische verhoudingen.
Zijn aandeel in de voorbereiding van het Koninklijk Besluit van 19 mei 1972,
nr. 7, houdende algemene richtlijnen voor de vernietiging, was waardevol. Met
de voorzitter van de sod W. N. Berends organiseerde Van Meerendonk in 1974
de cursussen Voortgezette Vorming Archiefbeheer. Het aanvankelijk verzet
van de Vereniging van Archivarissen smolt in enkele jaren weg. Van 1974 tot
1984 was Van Meerendonk als secretaris-coördinator een drijvende kracht achter
deze cursussen, die een groot succes werden en de praktische en theoretische
vakbeoefening verbeterden.
Van Meerendonk was altijd bereid jongelui te helpen. Geen moeite was hem
dan te veel. Niet altijd oogstte hij hiervoor dank. Een intelligente, leerstellige
boerenzoon, die in de provincie was opgeleid, kon nergens in de provincie wor
den geplaatst. Tenslotte ontfermde de goede Van Meerendonk, die wel wat
in de negentienjarige zag, zich over het jongmens. Toen bleek dat de betrok
kene zijn chef, collega's en klanten terroriseerde met theologische beschou
wingen en met protesten tegen het gebruik van termen als 'Jo', 'Jeetje' en 'Tjee'
en weigerde gevolg te geven aan de dienstopdracht religieus gekapittel in dienst
verband achterwege te laten, werd de aanstelling niet verlengd. Het lid van de
Tweede Kamer voor het Gereformeerd Politiek Verbond Verbrugh bracht door
middel van Kamervragen het verhaal in de wereld, dat het jongmens ontsla
gen was, omdat hij het hoofd van de rijksarchiefinspectie discreet had verzocht
het vloeken te laten. Deze canard bereikte op 14 en 15 januari 1975 de voorpa
gina's van de dagbladen en vervolgens de rubrieken geestelijk leven. Verbrugh
was daar wel tevreden mee. Den Haag wordt gewantrouwd, gezagdragers nog
meer en het verhaal deed een beroep op diepe instincten. Velen wonden zich
op en de Vereniging van Wetenschappelijke Archiefambtenaren in Overheids
dienst, een onderdeel van de Vereniging van Archivarissen, voteerde tweedui
zend gulden als bijdrage in de proceskosten van het jongmens. Voor het hoofd
van dienst was het proces belangrijk. Al eerder waren er spanningen geweest
over de toepassing van artikel 50 lid 2 van het arar met betrekking tot onge
paste kleding. Onaanvaardbare spanningen waren te voorzien, indien aan in
dividuele medewerkers de vrijheid gelaten werd tot eigen interpretaties en
dwang. Zowel de ambtenarenrechter als de Centrale Raad van Beroep oor
deelden echter, dat interpretatie en handhaving tot de bevoegdheden behoren
van de dienstleiding.
Op verzoek van de regering van de Nederlandse Antillen adviseerde Van Mee
rendonk inzake registratuuropleidingen en archieforganisatie. Enige malen be
zocht hij hiertoe dit rijksdeel. Ook aan de opbouw van de archiefinspectie in
Indonesië droeg hij bij door adviezen en stage-begeleidingen. Het eerste deel
van een door hem in opdracht van de Vereniging van Archivarissen geschre
ven Handleiding selectie en vernietiging van archiefbescheiden werd op 28 sep
tember 1977 ten departemente overhandigd aan de secretarissen-generaal van
de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Cultuur, Recreatie en Maat
schappelijk Werk.
In het kader van het integraal structuurplan Noorden des Lands besloot de
regering in december 1979 over te gaan tot het oprichten van een centrale ar
chief selectiedienst (cas) met tweehonderd arbeidsplaatsen te Winschoten. Van
Meerendonk werd door de dienstleiding belast met het schrijven van een ar-
chivistisch advies. Dit werk vroeg meer inzet dan verenigbaar was met het ge
ven van leiding aan de rijksarchiefinspectie. Er moest een keuze worden ge
maakt. Van Meerendonk koos voor de cas en met ingang van 1 juli 1980 werd
hij ontlast van de leiding van de afdeling en benoemd tot medewerker Bijzon
dere Opdrachten. Zijn Advies inzake het functioneren van de Centrale Archief
Selectiedienst fCASj van het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd op 9 de
cember 1980 door staatssecretaris Wallis de Vries in een plechtigheid in het
Algemeen Rijksarchief overhandigd aan de staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken mr. H. E. Koning in aanwezigheid onder meer van de burgemeester van
Winschoten en van de besturen van de sod en de van Staatscourant 10 de
cember 1980). Heel veel tijd en aandacht stak hij vervolgens in de eerste selec
tie van het personeel en in de opzet van de opleidingen.
Midden in het werken aan de opbouw van de cas en aan het voltooien van
de Handleiding selectie en vernietiging trof hem begin 1983 een hartinfarct.
Met taai doorzetten overwon hij een deel van de gevolgen. Een verlamd been
werd door systematisch oefenen stapje voor stapje mobiel en steunend op een
stok verscheen hij af en toe weer op het kantoor. Het eigenlijke werk moest
en kon thuis geschieden.
In 1984 werd hij door Hare Majesteit de Koningin benoemd tot ridder in
de orde van Oranje Nassau. De uitreiking in het ara in tegenwoordigheid van
zijn echtgenote, kinderen, kleinkinderen en vele oude vrienden deed hem zicht
baar goed. Het laatste deel van zijn Handleiding selectie en vernietiging van
archiefbescheiden werd op 1 maart 1985 aangeboden aan de voorzitter van de
374
375