dan artikel 32 van de Archiefwet 1962. Artikel 32 heeft immers alleen betrek
king op een gemeenschappelijke regeling omtrent bewaring en beheer van ar
chiefbescheiden in een gemeenschappelijke archiefbewaarplaats. Ingevolge het
tweede lid behoeft de regeling goedkeuring van gedeputeerde staten, terwijl
volgens artikel 50, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen goed
keuring alleen vereist is indien het reglement van het waterschap dat voorschrijft.
Men kan zich afvragen of aan artikel 32, naast artikel 50 van de Wet gemeen
schappelijke regelingen, nog wel behoefte bestaat.
De in het derde lid van artikel 32 gebezigde terminologie was afgestemd op
die van de oude Wet gemeenschappelijke regelingen. Artikel 36, vijfde lid, van
de thans geldende Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor, dat ont
houding van goedkeuring geschiedt bij met redenen omkleed besluit en dat tot
onthouding niet wordt overgegaan dan nadat de gemeentebesturen gelegen
heid tot overleg is geboden. Deze bepaling zal, naar mag worden aangenomen,
op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, ook in acht geno
men worden in het geval dat gedeputeerde staten goedkeuring van een rege
ling als bedoeld in artikel 32 van de Archiefwet 1962 weigeren.
Voor wat deelneming door het rijk aan een gemeenschappelijke regeling be
treft, was in de Archiefwet 1962 de bepaling van artikel 14 nodig, omdat, vol
gens de ten tijde van de totstandkoming van de Archiefwet van kracht zijnde
Wet gemeenschappelijke regelingen, deelneming door het rijk aan een rege
ling als bedoeld in die wet alleen mogelijk was krachtens een wet. Artikel 94
van de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt dat deelneming door
het rijk aan een gemeenschappelijke regeling geschiedt bij besluit van de be
trokken minister, in overeenstemming met het gevoelen van de raad van mi
nisters. Zo'n besluit wordt aan de Staten-Generaal overgelegd; het treedt niet
in werking dan nadat dertig dagen na de overlegging zijn verstreken en gedu
rende die termijn niet door of namens een der Kamers of door tenminste een
vijfde deel van het grondwettelijk aantal leden van een der Kamers de wens
te kennen wordt gegeven dat deelneming door het rijk krachtens een wet dient
te geschieden. Indien zodanige wens te kennen is gegeven, wordt zo spoedig
mogelijk een voorstel van wet ingediend.
De regeling van artikel 14 is dus enerzijds zwaarder (geen ministerieel besluit,
maar een Koninklijk Besluit), anderzijds lichter (geen overlegging aan de Staten-
Generaal) dan de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen voorschrijft. Men
kan zich afvragen of aan artikel 14 (dat overigens nimmer is toegepast) wel
behoefte bestaat naast de bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
2
Tarief raadplegen microfilmcassettes
Bij beschikking van 7 juli 19832 voerde de minister bij de rijksarchiefdienst
een tarief in voor het gebruik van readers: apparaten voor het raadplegen van
microfilms en wel kennelijk alleen zodanige apparaten waarmee microfilms
in cassettes kunnen worden geraadpleegd. Blijkens advies nummer 291 van de
Archiefraad3 is het bedrag van de heffing (ƒ0,50 per cassette) niet bedoeld als
vergoeding voor het gebruik van de microfilms, 'want deze worden, niet for
meel in archiefwettelijke zin maar voor wat de raadpleging aangaat, in begin-
316
ginsel als plaatsvervangers van de originele archiefbescheiden beschouwd. De
kosten moeten worden gezien als doorberekening voor de bijzondere investe
ringen in apparatuur, zonder welke de cassettes niet, door middel van zelfbe
diening, leesbaar kunnen worden gemaakt.' De Archiefraad oordeelde dat de
beslissing om archiefbescheiden wegens hun materiële staat van raadpleging
uit te sluiten, tot de bevoegdheden van de beheerder van een archiefbewaar
plaats behoort (artikel 21, eerste lid, van het Archiefbesluit). Wanneer hij daar
van reprodukties ter vervanging aanbiedt, is dit een extra dienstverlening aan
de gebruiker. Wanneer echter van die dienstverlening alleen gebruik gemaakt
kan worden tegen betaling, zou dit, aldus de Archiefraad, met het in de wet
vastgelegde principe van kosteloze raadpleging in strijd kunnen raken.
Nadrukkelijker dan de Archiefraad, achtte de Nationale Ombudsman de
heffing voor het raadplegen van films van de burgerlijke stand in strijd met
artikel 7, tweede lid. Hij oordeelde dat de minister zich niet behoorlijk heeft
gedragen nu hij het recht op kosteloze raadpleging niet ten volle heeft gewaar
borgd.4
Ook de Afdeling rechtspraak van de Raad van State werd benaderd met klach
ten over de genomen maatregel. Op 27 februari 1987 deed de Afdeling
uitspraak5 in een geschil, door de Stichting Vrienden van de archieven in Fries
land en een bezoeker van het rijksarchief in Friesland aangespannen tegen de
algemene rijksarchivaris, hoofd van de rijksarchiefdienst. De bezoeker had
in de studiezaal van het rijksarchief in Friesland gevraagd om inzage van een
geboorteregister. Dat verzoek werd afgewezen, met als motivering dat zulks
twee dagen tevoren moet worden aangevraagd. De afwijzing werd door de al
gemene rijksarchivaris gehandhaafd. Daartegen kwam men in beroep bij de
Afdeling rechtspraak. Het ging appellanten in feite om de heffing van ƒ0,50
voor het raadplegen van een microfilm van de burgerlijke stand, hetgeen zij
in strijd achtten met het wettelijke beginsel van kosteloze raadpleging der ar
chiefbescheiden. Maar zij tekenden geen beroep aan tegen een beschikking om
die ƒ0,50 te heffen, maar tegen de beschikking om inzage van een origineel
register van de burgerlijke stand te weigeren indien die inzage niet tenminste
twee dagen tevoren schriftelijk is aangevraagd, met een maximum van drie re
gisters per persoon per dag. Die beperking van de openbaarheid achtte de Af
deling rechtspraak niet in strijd met de wet: artikel 22 van het Archiefbesluit
maakt de beheerder bevoegd om raadpleging of gebruik van archiefbeschei
den af te wijzen indien naar zijn oordeel de toestand van de archiefbescheiden
zich daartegen verzet. De termijn van twee dagen, bedoeld om de beheerder
gelegenheid te geven te kunnen bezien of zich de in artikel 22 bedoelde toestand
voordoet, werd niet onevenredig lang geoordeeld. Toch zette de Raad van State
de deur naar een beroep tegen de heffing van ƒ0,50 op een kier: de Afdeling
overwoog 'voorts nog dat niet is gebleken dat van de bevoegdheid tot het stel
len van een termijn gebruik is gemaakt om degenen die inzage willen hebben
in de in het rijksarchief in Friesland berustende archiefbescheiden te noodza
ken tot het benutten van microfilmapparatuur tegen vergoeding en zodoende,
derhalve op een wijze die niet in overeenstemming is met de Archiefwet zoals
die thans luidt, te komen tot een bijdrage in de kosten daarvan'.
317