sen 1887 en 1903 zijn bijdragen in de maandelijkse afleveringen van het Alge meen Nederlandsch Familieblad, een van de vele genealogische periodieken die deze tijd rijk was. Kort na De Jagers overlijden werden zijn artikelen in een boek bijeengebracht, dat in beperkte oplage werd verspreid.10 J. E. Elias (1875-1959), telg uit een Amsterdams regentengeslacht, had reeds van jongs af belangstelling voor zijn aanzienlijke voorvaderen. Vanaf zijn ge boorte door doofheid gehandicapt, was hij niet in staat een normale opleiding te volgen. Zo kwam hij als zeventien-jarige volontair terecht op het gemeen tearchief van Amsterdam, waar ook hij gefascineerd raakte door de oude stuk ken en de schat aan gegevens die ze bevatten. De interesse voor zijn eigen voor geslacht breidde zich op deze wijze uit tot de Amsterdamse regenten in het algemeen. Elias ergerde zich daarom aan de bovenmatige aandacht die de ar chiefmedewerkers besteedden aan allerlei onbeduidende lieden, waarvan le ven, werken en familierelaties tot in het kleinste detail haarfijn werden uitge zocht, terwijl zo schreef hij 'onze Amsterdamsche vroede vaderen, die toch in macht en aanzien zoo hoog boven allen uitstaken en Nederland mede groot hebben gemaakt, aan de vergetelheid werden prijsgegeven'Hij wist de gemeen tearchivaris te winnen voor een plan om een boek over alle leden van de vroed schap samen te stellen en kreeg toestemming hiervoor de gewone archiefbezig heden terzijde te leggen. Van 1897 tot 1905 zou Elias zich hier vervolgens mee bezighouden. 'Dit werk zou acht jaren van mijn leven volkomen in beslag ne men!', zo vertelde hij later, en met groot gevoel voor understatement voegde hij daar aan toe: 'want er kwam heel wat bij te pas'11 P. D. de Vos (1866-1942), de zoon van een Zierikzeese horlogemaker, be landde, na te zijn gezakt voor het staatsexamen middelbare akte geschiedenis, als 24-jarige volontair op de gemeentesecretarie van zijn woonplaats. Uit hob byisme hield hij zich bezig met de geschiedenis van Zierikzee en Schouwen- Duiveland en raadpleegde daarvoor in zijn vrije tijd de archieven. Nauwkeu rig werkte hij de DTB-registers door om stambomen en kwartierstaten te kun nen samenstellen, waarbij met name naspeuringen betreffende oude Zierik zeese regentenfamilies zijn voorliefde hadden. Zo leerde hij steeds beter de weg kennen in het, in deplorabele toestand verkerende, archief. De Vos nam het daarom op zich het in zijn vrije uren, tegen een vergoeding, te ordenen en te inventariseren. En evenals De Jager en Elias voor hem maakte hij al ordenend aantekeningen met betrekking tot de vroegere regenten van het stadje aan de Oosterschelde ten behoeve van zijn 'vroedschap'waartoe het idee bij hem lang zaam was gaan rijpen. Toen de gemeenteraad van Zierikzee in 1920 besloot tot het aanstellen van de eerste gemeentearchivaris kon dat natuurlijk niemand anders zijn dan De Vos. Voortaan kon hij zich full-time aan de archivalia wij den en ook aan zijn 'vroedschap', die in 1931 verscheen.12 Wanneer we de drie genoemde werken naast elkaar leggen, dan zijn er onder ling grote verschillen aan te wijzen. Het werk van De Jager is het minst toe gankelijk. De weleerwaarde dominee geeft de informatie over de 228 onder zochte regenten niet per persoon, maar per geslacht. Het werk is namelijk verdeeld in 136 artikelen waarin telkens een familie wordt behandeld, die een of meer Brielse vroedschapsleden heeft voortgebracht. In elk van deze artike len heeft De Jager dan zonder enige ordening alles ondergebracht wat hij in de 204 loop der jaren in archiefbescheiden over een bepaald geslacht was tegengeko men: DTB-gegevens, attestaties, incidentele mededelingen over inkomsten en vermogens, huwelijksgetuigen, carrière-gegevens, amusante anekdotes en wat dies meer zij. Alles bij elkaar een onverteerbare genealogisch-historische fei tenbrij. Niet voor niets is dit werk wat in de vergetelheid geraakt. Bij Elias is er veel grotere aandacht voor de vorm waarin de informatie moest worden gepresenteerd. Wat hem voor ogen stond was duidelijk meer dan een vademecum van lukraak bijeengebrachte genealogische gegevens en triviale faits divers. Hij wilde proberen om Aemstel's patriciaat, tot 1795 toe, als één grooten verwantenkring aanschouwelijk te maken'. Vanaf het begin stelde Elias zich ten doel 'niet alleen dorre stamreeksen te geven, maar ook-en vooral-van elke familie, zij het ook zeer summier, de ontwikkeling te schetsen, zoodat het complete werk een overzicht zou geven van de opkomst en bloei van het Amster damsche patriciaat' van de Alteratie tot de val van de Republiek.13 In deze opzet is hij wonderwel geslaagd. Het is vooral aan zijn werk te danken dat men van gezaghebbende wetenschappelijke zijde de betekenis van de genealo gie als hulpvak van de geschiedenis is gaan inzien en erkennen. Tot op de dag van vandaag is De vroedschap van Amsterdam een standaardwerk; in 1963, na Elias' dood, werd het werk in ongewijzigde vorm herdrukt. Ook De vroedschap van Zierikzee geldt nog steeds als een standaardwerk, waarvan in 1982 een fotomechanische herdruk verscheen. Naar het voorbeeld van Elias zijn bij De Vos de gegevens eveneens zo overzichtelijk mogelijk ge presenteerd. Toch kreeg dit boek niet zo'n grootse ontvangst als dat van de Amsterdammer. Waarschijnlijk speelde het verschil in onderwerp hier een rol: de machtigste stad van de Republiek tegenover een kwijnend Zeeuws haven plaatsje. Niettemin betekende het werk van De Vos in vergelijking met dat van Elias in een aantal opzichten weer een stap voorwaarts. De Zierikzeese archi varis had bijvoorbeeld wel alle kinderen genoteerd, inclusief de doodgebore nen; ook vermeldde hij van ieder vroedschapslid de opleiding en het kerkelijk lidmaatschap. Een achteruitgang was het werk van De Vos in zoverre, dat geen gegevens uit fiscale en notariële archieven over de inkomens en vermogens van de regenten zijn opgenomen, terwijl ook de bronvermelding te wensen over laat.14 De drie genoemde werken zijn het produkt van een bepaalde periode en van een bepaalde mentaliteit. Zij konden alleen tot stand komen dankzij een taaie vasthoudendheid en een ijzeren discipline typerend voor een bijzonder slag men sen dat in onze dagen hoogst zeldzaam is geworden.15 Als illustratie daarvan nog twee voorbeelden. In het voorwoord tot zijn werk vermeldt De Jager dat de verschijning van zijn bijdragen destijds vertraging ondervond, doordat 'de kopij van onderscheidene artikelen ter drukkerij bleek te zijn zoek geraakt. Daar alle moeite om de te loor gegane kopij terug te vinden vergeefsch was, restte mij, wilde ik geen incompleet werk leveren, niet anders dan andermaal aan den arbeid te gaan en de zoek geraakte artikelen opnieuw te maken, wat voor mij zeer bezwarend was, niet alleen door de vernietiging van mijne voor die artikelen gebruikte aanteekeningen, maar ook door de omstandigheid, dat ik Den Briel verlaten en mij [intussen] in de hofstad gevestigd had'.16 Ook Elias legde getuigenis af van zijn plichtsbetrachting. Van zijn tweeën twintigste tot zijn dertigste werkte deze ziekelijke, in zichzelf gekeerde vrijge- 205

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 3