Het onderzoek naar de voedselconsumptie Ik kom nu aan het tweede deel van mijn verhaal, over het gebruik van deze archieven als bron voor historisch onderzoek. Een tiental jaren geleden publi ceerden de Belgische historici Lis en Soly een artikel in The Economie History Review over de consumptie van voedingsmiddelen te Antwerpen tussen 1807 en 185 9.28 Hun bronnen vonden zij in de archieven betreffende de stedelijke octrooien, zoals de accijnzen in België bleven heten. Dit onderzoek was geïnspi reerd door de eveneens Belgische historicus Vandenbroeke, die hetzelfde on derzoek had gedaan in Gent.29 In Frankrijk waren de archieven betreffende de octrois al in de jaren '50 voor dit doel gebruikt door Laurent.30 De beteke nis van deze onderzoekingen was vooral, dat ze uitspraken over de ontwikke ling van de levensstandaard een vaste basis gaven. De massa van de bevolking gaf in de eerste helft van de negentiende eeuw zeker 70% van het inkomen aan voeding uit. Een wijziging in de aard en de hoeveelheid van het geconsumeer de voedsel weerspiegelt daarom al snel een verandering van de financiële mo gelijkheden, zo was de redenering. In de optiek van deze onderzoekers was de voedingssituatie dus een graadmeter voor de relatieve armoede van de stads bevolking. Ik was wel enigszins verrast, toen bleek dat de plaatselijke accijnzen in Amsterdam dezelfde oorsprong hadden als de Franse en Belgische octrois, die tot de hiervoor genoemde onderzoekingen hadden geleid. En het was buiten gewoon plezierig dat de tijdelijk aan het Gemeentearchief verbonden mo- student Hans Muskee - hij is inmiddels archivist in Winschoten - bereid bleek een soortgelijk onderzoek te verrichten; en daarvoor ook toestemming kreeg van de gemeente-archivaris. Het resultaat van dit onderzoek is gepubliceerd in een artikel in het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis van mei 1986, waar naar ik geïnteresseerden moet verwijzen.31 Ik kan hier alleen kort weergeven wat de opzet van het onderzoek was en tot welke resultaten het heeft geleid. Eerst moet ik iets zeggen over de betrouwbaarheid van het materiaal. In hoe verre is de veraccijnsde hoeveelheid van een bepaald voedingsmiddel een af spiegeling van de geconsumeerde hoeveelheid? De belangrijkste reden waar om er verschil zou kunnen zijn is belastingontduiking. Het systeem van heffing bij de stadspoorten maakte sluikerij echter bijzonder moeilijk, zeker in grote hoeveelheden. Onze stellige indruk is dan ook dat het met de ontduikingen wel meeviel. Wij zijn er althans vanuit gegaan, dat het geoorloofd is de verac cijnsde hoeveelheid globaal gelijk te stellen met de geconsumeerde. Dat wil niet zeggen, dat de in de Gemeenterekeningen opgegeven hoeveel heden direct bruikbaar waren. Om tot vergelijkbare consumptiecijfers te ko men moesten omvangrijke berekeningen worden uitgevoerd. De gebruikte inhouds- of gewichtsmaat wisselde in de beginperiode sterk, wat vele metrolo- gische problemen opleverde. Zo werd het graan afwisselend opgegeven in Amsterdamse ponden, zakken, Nederlandse zakken, Nederlandse mudden en Nederlandse ponden. Dit is allemaal omgerekend in Nederlandse ponden, dat zijn gewoon kilo's. Bovendien moesten de verschillende 'speciën' van het ge maal (brood, meel en het ruwe graan) tot één specie worden herleid. De verac cijnsde stuks vee moest via standaardslachtgewichten tot geconsumeerd vlees worden teruggebracht. Ik zal u daarmee niet verder vermoeien. Een preciese verantwoording is te vinden in een bijlage bij ons artikel. 236 1795 - 1798 1817 - 1826 1844 - 1853 alle spec. alle spec, ruw overig alle spec, ruw overig rogge 23,9 31,9 29,9 2,0 37,2 27,2 10,0 tarwe 77,2 69,0 66,0 3,0 63,5 58,3 5,2 totaal 101,1 100,9 95,9 5,0 100,7 85,5 15,2 Tabel Gemiddelde jaarlijkse consumptie van rogge en tarwe (alle speciën); ruwe rogge en tarwe; overige speciën (brood en meel) per hoofd van de bevol king in kilogrammen 1795-1798, 1817-1826 en 1844-1853. 100 vlees tarwe drank 1815 1820 1825 1830 1835 1840 1845 1850 1855 Grafiek Jaarlijkse hoofdelijke consumptie van sterke dranken (1814-1828, 1832-1854) en vlees (1815-1855), en het percentage tarwe in de consumptie van tarwe en rogge samen (1817-1853) (1817 100) Ik wil mij nu beperken tot enige saillante resultaten van het onderzoek. In de eerste plaats verwijs ik naar de afgebeelde tabel, waarin de broodconsumptie in drie perioden wordt vergeleken. De consumptie in de periode 1795-1798 is overigens gebaseerd op een eerder door Van der Woude verricht onderzoek. Uit de tabel blijkt, dat er in elke periode evenveel brood per hoofd van de be volking werd gegeten, zo'n 100 kilo per jaar, maar dat de verhouding tussen tarwe en rogge drastisch is verschoven ten gunste van rogge. Nu was rogge brood aanzienlijk goedkoper dan tarwebrood, en zeker in Amsterdam erg im populair. Een echte Amsterdammer eet, zoals u misschien weet, het liefst zacht wit tarwebrood.32 De verschuiving van tarwe- naar roggebrood wijst dus op een ernstige verarming, ook voor de beleving van de Amsterdammers. 237

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 20