oov F h mei SySteem Springt weder0m de c°ntinuiteit in het
g. Echter moet d.rect worden vastgesteld dat het aandeel van de stedelijke
accijnzen op de eerste levensbehoeften in het geheel enigszins was teruggedron
gen en dat het aandeel van de directe belastingen was versterkt. Een tendens
dus om meer rekening te houden met de persoonlijke draagkracht.
dit uit van opcenten op een aantal directe rijksbelastingen. Waren de inkomsten
daaruit met voldoende, dan mochten de steden octrois municipaux aanwen
en, indirecte belastingen, en wel uitsluitend op bepaalde sterke dranken en
azijn, voedingsmiddelen (vlees, vis), brandstoffen, fourages (zelden vertaald
eenmaal door 'voeder'), bouwmaterialen, olie en zeep. De wederinvoering van
plaatselijke accijnzen was een feit. In allerijl werd een reglement, een tarie
venlijst en een organisatie uit de grond gestampt.7
Per 1 januari 1812 verdween eindelijk de tresorier uit het stadsbestuur Een
gemeenteontvanger nam zijn plaats in.8 Deze moest bij de inrichting van zijn
boekhouding en bij het opstellen van begroting en rekening volkomen werken
naar Frans model. Letterlijk: allerlei voorgedrukte modellen en formulieren
deden hun intrede. De al wat oudere De Fremery voelde zich niet in staat om
'nu °fe tljd dlt nieuwe systeem eigen te maken en nam ontslag. Uit een
nedubbele nominatie van de municipale raad benoemde de maire op 15 fe-
ruari 1812 voorlopig Leopold Petrus Adrianus van Puttkammer, totdat deze
definitief aangesteld zou worden door de Keizer. Van Puttkammer zou de stad
ge urende 28 jaar als gemeente-ontvanger dienen, totdat hij met stille trom
vertrok na gebleken fraude van de stadssecretaris.9
De Commissarissen van Finantie waren reeds bij de invoering van de Fran
se gemeentelijke organisatie op 19 augustus 1811 van hun taak ontheven
estuurlijke centralisatie was het parool. De financiële zaken zouden voort
aan worden behartigd door één van de beide adjunct-maires, die als ambtelij
ke ondersteuning een commies kreeg toegewezen.
De door de Fransen gecreëerde situatie duurde maar kort. In november 1813
over'tot d6n ZfJ TT1' Me" gi"g t0en Z° Sp0edig mogeIijk weer
tot de afschaffing van de gemeentelijke octrooien (accijnzen), teneinde
weer een evenwichtige relatie tussen directe en indirecte belastingen te verkrij
gen zoals onder het stelsel van Gogel van 1805 en volgende jaren. Reeds op
december 1813 verscheen er in het Staatsblad zen Reglement op het heffen
van stedelijke en plaatselijke belastingen.
nl^°fk Ldden t0°g mm aan h6t W6rk °m Z° Snd mogelijk met een belasting-
Plan te komen ter vervanging van de plaatselijke octrooien.1» Dit plan kwam
in de loop van het jaar tot stand en werd goedgekeurd door het landsbestuur
bij besluit van 26 december 1814. Om de financiële nood te lenigen waren op
voorhand al en,ge belastingen geheven. Maar op 19 januari 1815 werd het nieuwe
systeem integraal ingevoerd. Het zag er als volgt uif
ée0nazd^OnHeHtUiVerS °P d£ rijksacdjnzen °P gemaal, waag en rondemaat
een zelfde bedrag op de rijks directe belasting op dienstboden en paarden
5 additionele stuivers op de rijks directe belasting op deuren en vensters
enige eigen stedelijke middelen:
directe belasting op de huurwaarde van vaste panden
omslag van het lantaarn- en brandspuitengeld
accijnzen op bestiaal, 'gebrande wateren', bier, kolen en turf.
b
Een nieuw belastingstelsel
Lang zou ook deze situatie niet duren. De politieke omstandigheden maakten
een nieuw Koninklijk Besluit nodig voor de regeling van de plaatselijke be
lastingen. Dat besluit van 4 oktober 1816 werd de basis voor het nieuwe Leidse
stelsel. Op het verzoek van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland om met
een voorstel van middelen te komen werd door burgemeesters geantwoord dat
vanwege de precaire financiële toestand van de stad alle in het Koninklijk Besluit
toegestane middelen moesten worden aangewend." En zo zien we dan een plan
verschijnen waarin weliswaar opnieuw de opcenten op enige directe rijksbe
lastingen en de stedelijke directe belastingen (10% van de huurwaarde en om
slag onder de naam van weg-, straat-, brug-, lantaarn-, brandspuit- en nacht
wachtgelden) een rol spelen, maar waarin de boventoon opnieuw gevoerd werd
door de indirecte belastingen van de gemeente zelf.12 Naast de zojuist genoem
de van 1814 kwamen nog accijnzen op het gemaal, de zeevis, de wijn en het
brandhout. Met name de opbrengst van het gemaal (geschat op 75.000 gul
dens) moest 40% van de totale belastinginkomsten opbrengen. Het destijds
door de Fransen ingevoerde stelsel was in wezen weer terug.
Dit systeem mocht in afwachting van een definitieve koninklijke goedkeu
ring van de eigen stedelijke middelen reeds in werking treden.13 Die goedkeu
ring kwam op 23 september 1818. Het stelsel werd van kracht op 1 november
1818.14 De gelijkenis met het Franse stelsel betekende dat ook de in 1812 op
gezette organisatie voor de ontvangst slechts een weinig gewijzigd behoefde
te worden. De préposé en chef (hoofdcommies van het octrooi) werd directeur
van stads indirecte belastingen, de receveur du centre (hoofdontvanger) werd
ontvanger van het hoofdkantoor. De decentrale organisatie van een hoofd
kantoor en zes bijkantoren aan de zes belangrijkste stadspoorten bleef bestaan,
het leger ambulante belastingambtenaren voor garing en controle evenzo. Nieuw
was de ontvanger van het gemaal, zetelend op het hoofdkantoor, met een sa
laris dat dat van de hoofdontvanger ruim te boven ging.
Deze dienst heeft gefunctioneerd tot 1 mei 1866, toen de heffing van de plaat
selijke verbruiksbelastingen ophield.
Een eigen dienst werd er ook opgericht voor de ontvangst van de stedelijke
directe belastingen. Bij resolutie van 10 oktober 1814 voerde de Provisionele
Regering met terugwerkende kracht tot het begin van het jaar de belasting op
de huurwaarde van vaste opstallen en het lantaarn- en brandspuitengeld in,
die als combinatie geïnd zouden worden (de vroegere bon-, straat- en brug-
gengelden waren in het tarief verdisconteerd). Voor de perceptie werd een spe
ciale ontvanger benoemd, de ontvanger der stedelijke beschreven middelen.
Hij kreeg twee commiezen, een deurwaarder en een kantoorbediende onder
zich; een klein aantal ambtenaren dus, zeker in vergelijking met de dienst van
de onbeschreven middelen waar enige tientallen personen werkzaam waren.
Het kantoor van de beschreven middelen werd opgeheven in 1839.15 De in
ning werd sedertdien gedaan door de gemeente-ontvanger, die daarvoor één
commies toegewezen kreeg.
225