een deel berustten deze bij de oud-katholieke bisschop van Haarlem; een an
der gedeelte, meest stukken uit de achttiende eeuw omvattend, maakte deel
uit van de archieven van de Oud-Bisschoppelijke Cleresie, welke worden be
waard in het rijksarchief in Utrecht. Van deze verzameling van archieven, in
clusief het Haarlemse gedeelte, is in 1928 een inventaris verschenen van de toen
malige archivaris van de oud-katholieke kerk J. Bruggeman. Nu is Bruggeman's
inventaris een notoir voorbeeld van ondoorgrondelijkheid, waarin slechts de
ingewijde of getrainde onderzoeker zijn weg weet. De bewerker van de onder
havige inventaris heeft dan ook wijselijk afgezien van het bruggemaniaanse
model (op wiens verdiensten als archivaris ik overigens geenszins wil afdin
gen). Hij heeft gekozen voor een indeling en beschrijving volgens de gangbare
richtlijnen van de vaderlandse school. Nochtans valt er mijns inziens wel een
en ander aan te merken op het eindresultaat.
Om te beginnen maakt hij een onderscheid tussen de archieven van het bis
dom, het kapittel en de fondsen en kassen van het bisdom (hoofstukken I - m).
Het komt mij echter wat vreemd voor de archieven van een bisdom onder te
verdelen in een archief van het bisdom en andere archieven. Het zou juister
zijn geweest te spreken van het bisschopsarchief naast die van het kapittel en
de andere colleges. Niet het bisdom, het bestuursressort van de bisschop, vormt
archieven, maar de bisschop, als ordinarius bekleed met de hoogste bestuurs-
en wijdingsmacht. Daarnaast bestond er vanaf 1561 een kathedraal kapittel,
dat, na de verdrijving van de laatste bisschop Godfried van Mierlo in 1578,
sede vacante de bestuurlijke taken waarnam en al vroeg een belangrijk aan
deel had in de missionering van het diocees. Het wist zich gedurende de perio
de van de Hollandse Zending te handhaven ondanks wantrouwen van de kant
van Rome. In 1853 werd het evenwel zonder veel omhaal opgeheven. In de
onderhavige inventaris zal men slechts een gedeelte aantreffen van het kapit
telarchief van voor de scheuring van 1723; het ander gedeelte en de stukken
vanaf de scheuring tot de opheffing in 1853 bevinden zich in de archieven van
het rooms-katholieke bisdom Haarlem.
In hoofdstuk iv wordt het gedeponeerde archief van het college 'Pulcheria'
te Leuven beschreven. Dit in 1616 opgerichte college diende als seminarie voor
priesterstudenten uit het diocees Haarlem. Na de gebeurtenissen van 1723 be
landde het beheer uiteindelijk in handen van Rome trouw gebleven geestelij
ken, maar niet dan nadat het archief door de laatste jansenistische provisor
was meegenomen. Ook bij dit archief is dus sprake van een verspreid geraakt
archief, het schrikbeeld van ieder rechtgaand archivaris (en onderzoeker).
De in hoofdstuk v beschreven gedeponeerde archivalia worden aangemerkt
als afkomstig van de Franse missiebisschop Dominique-Marie Variet, die zich
na zijn spandiensten aan de cleresie blijvend had gevestigd in de Republiek.
Deze stukken zijn echter, zoals in de beschrijvingen eigenlijk al tot uiting komt,
in feite afkomstig van de in Amsterdam woonachtige koopman Arnould Jo
seph de Brigode Dubois, jarenlang secretaris en gastheer van de verbannen jan
senistische voorman Pasquier Quesnel. Brigode's omvangrijke corresponden
tie is uiteindelijk terechtgekomen in de zogenaamde collectie Port-Royal in het
Rijksarchief in Utrecht. In overleg met de inventarisator en de inbewaargever
zijn deze stukken inmiddels in deze collectie ingevoegd.
Na deze opmerkingen over de gehanteerde indeling van de inventaris zou ik
188
enkele kritische kanttekeningen willen plaatsen bij de indelingskriteria binnen
de afzonderlijke hoofdstukken. Met name in het eerste hoofdstuk over het ar
chief van het 'bisdom', in casu bisschop, doen zich problemen voor die voort
vloeien uit het verkeerd gekozen perspektief van het bestuursressort in plaats
van dat van de bestuurder. De afdeling 'Stukken betreffende bijzondere on
derwerpen' zet in met de rubriek 'Bestuur', onderverdeeld in de twee hoofdjes
algemeen en verkiezing bisschoppenHet is mij niet duidelijk wat hier onder
het begrip 'Bestuur' moet worden verstaan. Is dit het activum 'bestuurlijk han
delen' of het institutionele 'bestuurlijke college of functionaris'? Of misschien
de 'bestuurlijke organisatie'? Bij nader toezien blijken alle drie betekenissen
door elkaar gebruikt te zijn. Doordat in laatste instantie alle stukken voortko
men uit bestuurlijk handelen is het begrijpelijk dat onder het hoofdje alge
meen nogal wat beschrijvingen voorkomen, die beter in een andere rubriek
hadden gepast. Een door de bisschop vastgesteld reglement voor het kapittel
uit 1573 hoort thuis in de rubriek 'Verhouding tot het kapittel en geestelijk
heid' (de geestelijkheid verrichte vanaf 1863, na een conflict met de aartsbis
schop, de verkiezing van een nieuwe bisschop). Om een ander voorbeeld te
nemen: uitgaande stukken en redevoeringen van de bisschop gericht aan de
gouverneur, 1821-1840, verwijzen expliciet naar 'Betrekkingen met de wereld
lijke overheid'. Voert men een dergelijke herverdeling consequent door, dan
blijven slechts enkele nummers over, die dan beter zouden kunnen worden ge
bracht onder een geheel nieuwe (nu afwezige) rubriek 'Organisatie'. Ander
zijds kan men de verkiezing van een bisschop mijns inziens moeilijk rekenen
tot de bestuurlijke taken van diezelfde bisschop. Ook hier was een aparte ru
briek 'Verkiezing en wijding bisschoppen' op zijn plaats.
Ten aanzien van de overige rubrieken en de daarin ondergebrachte beschrij
vingen heb ik de indruk dat soms meer in trefwoorden is gedacht dan dat naar
de taakuitoefening is gekeken. De benamingen van de rubrieken wijzen daar
al op. Wordt enerzijds (terecht) gesproken van 'Verhouding tot de rooms-
katholieke kerk', elders heet het kortweg 'Verwante oud-katholieke kerken in
het buitenland' (de anglikanen daar bij inbegrepen). 'Materiële zaken' wordt
onderverdeeld in vijf hoofdjes: archieven, armenzorg, eigendommen, finan
ciën en honoraria van priesters. De eerste twee houden strikt genomen aparte
taken in, de laatste hoort thuis onder 'Betrekkingen met de geestelijkheid'.
Eigenlijk is de benaming 'Materiële zaken' een onding, dat dit soort onduide
lijkheden in de hand werkt.
Zo zijn er nog wel meer onderdelen aan te wijzen, waarmee ik moeilijk uit
de voeten kan. Theologische aangelegenheden in de rubriek 'Zielzorg en ker
kelijke bediening' is er zo een. Te vaag om er wijs van te worden en trouwens
niet iets waarmee men in de zielzorg de gelovigen pleegt lastig te vallen. Wat
trouwens rapporten inzake godsdienstonderwijs 1909-1910 (inventarisnummer
100) daaronder te zoeken hebben, is mij niet geheel duidelijk. Op dezelfde wijze
is tewerkgegaan ten aanzien van het gedeponeerde archief van het college 'Pul
cheria' te Leuven, al moet worden toegegeven dat hier vanwege het geringe
aantal stukken weinig eer viel te behalen met een weldoordachte indeling.
Het moge duidelijk zijn dat ik niet geheel gelukkig ben met het eindresul
taat van deze inventaris. Het geheel mag dan wel doorzichtiger zijn geworden
dan Bruggeman's doolhof, de toepassing van de onduidelijke en weinig door-
189