nemende gemeenten) genoemd), met ambtenaren en publiek, over zijn schrijf- en spreekstijl waardoor hij mensen wist te boeien. Bij zijn afscheid als archi varis van 'Nassau-Brabant.' werd hij vanwege zijn grote verdiensten benoemd tot Ridder in de orde van Oranje-Nassau. Zijn gezondheid liet de laatste jaren veel te wensen over. Desondanks bleef hij zeer actief op zijn studeerkamer. Hij besefte zeer wel, dat zijn weg ten ein de liep en dat hij weldra zou staan van 'aanschijn tot aanschijn in het volle Licht van Christus' (tekst op zijn gedachtenisplaatje). In het gedicht 'Kerst mis, Feest van het Licht', geschreven in zijn laatste kerstnacht, verwoordt de diepgelovige Albert Delahaye zijn hunkering naar het Eeuwige Licht: Licht van de wereld, Licht van de waarheid, Licht van de liefde, Licht van de zuiverheid, Licht van menselijkheid, Licht voor een duist're dader, Licht voor de zoekers, Licht voor de twijfelaars, Licht voor de braven, zelfs Licht voor de zondaars. In een groot vertrouwen dat hij weldra zou zien 'het Eerste Licht, dat eeuwig leeft' is Albert Delahaye op 19 januari 1987 te Breda overleden. Op 22 januari is hij begraven in zijn geboortedorp Klimmen. Albert Delahaye: a Dieu. R.C.M. Jacobs 184 In memoriam J.Th. W. van Bracht 1928-1987 Bij het laatste afscheid van een gerespecteerd een geliefd collega komen herin neringen op aan het vele dat hij door zijn persoon en werken gegeven en bete kend heeft. In oktober 1968 kwam Jan van Bracht kennismaken. Het was nog in het oude gebouw. Een stijlvolle, intelligente, eerlijke en heel kwetsbare man presenteer de zich. Een niet voltooide studie geschiedenis en een verblijf van vier jaar te Wenen, waar hij veel gewerkt had in de Oostenrijkse nationale bibliotheek, la gen ten grondslag aan een onmiskenbare eruditie en een brede culturele be langstelling. Echt iemand voor het archief. Werk was er genoeg. IJver, interes se en een aangenaam karakter maakten, dat hij spoedig een gehonoreerde plaats kreeg en zo groot was de waardering, die hij op grond van karakter en kennis verwierf, dat hij eind 1970, na het behalen van het diploma middelbaar archief ambtenaar, belast kon worden met de leiding van de kaartenafdeling, toen nog een éénmanssector. In 1971 werd hij bevorderd tot adjunct-archivist, een jaar later tot archivist en vervolgens twee jaar later tot archivist-A. In de failliete boedel van het rijksarchief vormde de kaartenafdeling verre weg het meest verwaarloosde bestand. In het geruchtmakend interview in de Haagsche Courant van 30 mei 1968 stelde mijn ambtsvoorganger Van der Gouw terecht dat menigeen z'n oude kranten netter bewaarde dan de Staat der Ne derlanden het onvervangbare kaartenbestand op het Bleijenburg. In de strijd om meer middelen en een betere huisvesting waren rondleidin gen door het gebouw een onderdeel van het programma, waarmee buitenstaan ders werden overtuigd van de noodzaak een en ander te verbeteren. De rond leidingen op de kaartenafdeling door Van Bracht vormden een hoogtepunt. Zijn kunstzinnige aanleg, cultuurhistorische interesse en compromisloze stan daarden gaven de uiteenzettingen diepte en spanning. Groot was zijn belangstel ling voor het leven en werken van de zestiende en zeventiende eeuwse teke naars met hun vaak zo individuele vormgeving van de wereld. Johannes Vingboons, wiens kaartenwerk voor de West- en Oostindische Compagnie mede dankzij Van Bracht opnieuw werd uitgegeven, Vermeer, wiens symbolisch kaart gebruik op schilderijen hem boeide, en de beroemde kaartenmaker Blaeu, zij allen leefden voor hem. Op 28 maart 1974 bezocht minister Van Doorn het rijksarchief. Het jaarverslag van de rijksarchiefdienst over 1974 bevat een fo to, waarop men de minister in de kaartenkamer ziet, verdiept in de studie van een handschrift met een lachende Jan van Bracht op de achtergrond. Enige uitbreiding van de formatie bleek mogelijk. Van Bracht toonde hier bij een goed gevoel voor kwaliteit en het allure, onmisbaar om medewerkers te stimuleren. Een groeiende belangstelling in de universitaire wereld voor de ontwikkeling van de cartografie en voor de historische ontwikkeling van het landschap speelde in zijn kaart. Hij had goede contacten met professor Koe man en met Schilder, nu professor Schilder. Hij volgde hun colleges, assisteerde bij hun onderzoek en beantwoordde op eminente wijze de vragen en verzoe ken van het steeds groeiende aantal geïnteresseerden. Nadat in 1976 de bouw van het nieuwe rijksarchief was aangevangen, streed hij voor meer ruimte en voor betere hulpmiddelen dan in het in 1969 opgestel- 185

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 45