geïntroduceerd. De verplichte vorm van uitlening wordt geschrapt. De bepa
lingen met betrekking tot de rijksarchiefinspectie én de provinciale archief
inspectie worden gemoderniseerd.
Als sluitstuk van een discussie binnen het archiefwezen over de inhoud van
de opleiding aan de rijksarchiefschool en van de archiefexamens is inmiddels
een wijziging van hoofdstuk v van het Archiefbesluit voorbereid. Vernieuwin
gen zijn het laten vallen van de kennis van het Latijn als vooropleidingseis voor
de hogere adspirant-archiefambtenaren, het schrappen van de vrijstellingen
bij de opleidingen en het examen, het opnemen van nieuwe vakken, zoals in
formatica, in het lessenpakket van de school en de introductie van de oplei
ding tot archiefassistent. Nieuw is ook dat het curatorium van de school voort
aan ook zal optreden als instantie bij wie afgewezen examenkandidaten tegen
een afwijkende beschikking van de examencommissie in beroep kunnen gaan.
Ik verwacht, dat dit nieuwe hoofdstuk binnen enkele weken in het Staatsblad
geplaatst zal zijn, waarna snel het nieuwe schoolreglement en examenregle
ment kunnen worden vastgesteld en gepubliceerd.
Ik kom hiermede aan de afsluiting van deze inleiding. Met veel genoegen heb
ik u over de rug van de commissie heen laten kijken naar de bereiding van haar
menu. Dat daar misschien wat droge ingrediënten bij waren, ligt niet aan haar
maar aan het recept. Toch heb ik gemeend u een zo uitvoerig mogelijke tour
d'horizon te moeten geven, in de hoop u voldoende nieuwsgierig gemaakt te
hebben naar hetgeen uiteindelijk zal worden opgediend. Dat het hoofdgerecht
is teruggebracht van 39 naar 33 artikelen is een mededeling voor de fijnproevers.
Ik dank u voor uw aandacht.
Noot
Bij diens verhindering uitgesproken door
drs. C. M. P. Buijs, voorzitter van de Commis
sie Herziening Archiefwet 1962.
Aanbieding van de Hendrik van Wijn-penning
Dames en heren,
Aan het einde van de vergadering rest ons nog een feestelijk punt. De Vereni
ging van Archivarissen kent vele aktieve en verdienstelijke leden. Dat is, om
met F. J. Duparc te spreken, de meest gewenste en dus normale toestand. Toch
is een aantal leden vervuld van een zodanige inzet voor het vak en voor de ver-
enigingsaktiviteiten dat het de 'normale' proporties overtreft. Wanneer zo'n
inzet, die vaak ook nog jarenlang wordt volgehouden, door het bestuur van
de vereniging op een adequate wijze wil worden gehonoreerd, dan blijkt dat
het aantal middelen waarover de vereniging beschikt beperkt is. In voorko
mende gevallen besluit de vereniging tot het aanbieden van het erelidmaatschap
aan die persoon die zich op buitengewone wijze voor de vereniging of voor
het archiefwezen verdienstelijk heeft gemaakt.
178
Nu komt het voor dat het bestuur de behoefte voelt om iemand die zich zeer
verdienstelijk heeft gemaakt te eren, maar dat daartoe het middel van het ere
lidmaatschap niet of nog niet het meest geëigend wordt geacht. Het is om die
reden dat het bestuur besloten heeft tot instelling van een verenigingspenning,
welke door het bestuur kan worden toegekend aan die personen - in de regel
zullen dat leden van de vereniging zijn - die zich op een buitengewone wijze
voor de vereniging en/of het archiefwezen hebben ingezet. Het bestuur denkt
daarbij aan het verrichten van bijzondere prestaties méér dan aan langdurig
bewezen trouw. In die opvatting behoort de verenigingspenning bijvoorbeeld
niet een middel te worden om scheidende bestuursleden mee uit te luiden, maar
een onderscheiding voor het verrichten van bijzondere prestaties, zoals het
schrijven van een grensverleggende studie of het volbrengen van een belang
rijk projekt.
De verenigingspenning is gewijd aan een vooraanstaand persoon uit de Ne
derlandse archiefwereld. Het zal u begrijpelijk voorkomen dat gedacht is aan
de Janus-voorstelling. Dat idee werd verworpen zowel wegens het voor de hand
liggende karakter als vanwege de opvatting dat slechts weinige laureaten prijs
zullen stellen op een verwijzing naar een dubbelkoppige verschijning. Ook is
gesuggereerd de penning te wijden aan de archivarissen Muller, Feith en Fruin.
Na ampele discussie meende het bestuur dat deze markante voorgangers ook
na een halve eeuw op sommige plaatsen nog zo levend onder ons aanwezig zijn
en zo vereenzelvigd worden met nog actuele of opnieuw actueel wordende vak
technische discussies dat het aanbrengen van de beeldenaren van deze Grote
Drie onvoldoende de distantie zou weergeven van waaruit het bestuur de toe
kenning van de penning wil laten geschieden. De penning zou door de afbeel
ding ook eenvoudig te groot geworden zijn.
Gekozen is voor de persoon van Hendrik van Wijn en de penning heet dus
Hendrik van Wijn-penning. Waarom juist deze persoon is uitverkoren zal u
uit het volgende duidelijk worden. De personen die de penning zullen krijgen
uitgereikt, wordt uiteraard een lang leven toegewenst. Hendrik van Wijn werd
geboren in 1740 en overleed in 1831 en bereikte derhalve de gezegende leeftijd
van 91 jaren. Als u daarbij bedenkt hoezeer sindsdien de gezondheidszorg voor
uit is gegaan, dan kunt u zelf enigszins bevroeden welke leeftijd toekomstige
ontvangers van de H. van Wijn-penning zullen kunnen bereiken.
Voorts heeft het bestuur overwogen dat Hendrik van Wijn in aanmerking
kwam omdat de uitreiking van de eerste penning plaats vindt hier in Den Briel
en zoals u allen weet is H. van Wijn pensionaris van Den Briel geweest van
1771 tot 1778. Deze overweging van praktische aard is trouwens bij eventuele
volgende toekenningen aan de omstandigheden aan te passen, want mede dank
zij zijn al gememoreerde lange leven heeft Hendrik van Wijn meerdere woon
plaatsen gehad, waaronder Gouda, dat in de toekomst ook op een ledenverga
dering van de van mag rekenen, en 's-Gravenhage, waar we mede dankzij
Theodorus Morren kind aan huis zijn.
Op het gebied van het archiefwezen was Hendrik van Wijn een universeel
man. Als pensionaris van Den Briel heeft hij zich uitgebreid met het stedelijk
archief bezig gehouden, als inventarisator en als onderzoeker. Hij startte de
voorbereiding voor de uitgave van de handvesten en privilegiën van Den Briel,
van een geschiedenis van de stad en van haar stadsrechten en costumen. In
179