regelen gemeentelijke indeling, en op de waterschappen in het kader van de Waterstaatswet 1900. Dergelijke regels zullen ook worden voorgeschreven in geval van privatisering van overheidstaken en -organen. Daarentegen wel aangekondigd in de Nota archiefbeleid, en daarvoor reeds lang onderwerp van discussie geweest, is de verkorting van de overbrengingster mijn. Geen vast omschreven termijn meer van vijftig jaar, maar een flexibel omschreven verplichting, in die zin, dat archieven moeten worden overgebracht, wanneer zij door de administratie niet meer veelvuldig behoeven te worden geraadpleegd, doch uiterlijk na een tijdvak van maximaal twintig jaar. Omdat in nogal wat gevallen de vernietigingstermijn van vernietigbare ar chiefbescheiden deze termijn zal overschrijden, is daaraan tevens toegevoegd, dat in beginsel slechts voor blijvende bewaring in aanmerking komende stuk ken naar een archiefbewaarplaats zullen moeten worden overgedragen. De fi losofie hierachter is, dat selectie en vernietiging een taak is van de administra tie die het archief heeft gevormd, en dat een openbaar archief geen opslagplaats moet zijn voor op termijn vernietigbare stukken. Uiteraard blijft de beheer der, afhankelijk van de specifieke plaatselijke situatie waarmee hij wordt ge confronteerd, bevoegd van dit beginsel af te wijken. Het zal duidelijk zijn, dat een wet zich hiervoor niet kan uitspreken. In verband met de gekozen formulering van de overbrengingsverplichting bestaat aan de thans bestaande mogelijkheid tot vervroegde overbrenging geen behoefte meer. Die zal dan ook uit het Archiefbesluit worden geschrapt. Daar entegen zal de mogelijkheid tot opschorting van de overbrenging blijven ge handhaafd. Aangenomen mag zelfs worden, dat deze in de nieuwe situatie fre quenter zal worden gehanteerd dan thans het geval is. Voor de opschorting van archiefbescheiden van rijks- en provinciale organen zal de minister van wvc de aangewezen autoriteit blijven; voor die van gemeenten en waterschap pen komt de bevoegdheid tot het verlenen van een opschortende machtiging te liggen bij Gedeputeerde Staten. Om zowel de administratie als het archief wezen in staat te stellen in te spelen op deze nieuwe situatie zal in een over gangsbepaling in de wet worden bepaald, dat de éénmalige inhaaloperatie, die het gevolg zal zijn van deze verkorting, binnen een bepaalde periode zal moe ten worden voltooid. Gedacht wordt daarbij aan bijvoorbeeld een periode van vijftien jaar. Kleine wijzigingen en aanpassingen in het eerste hoofdstuk van de wet daar gelaten, vermeld ik nog slechts dat daarin een nieuw artikel wordt opgenomen met betrekking tot het toekennen van rijkssubsidie voor bijzondere projecten van archiefzorg bij gemeenten en waterschappen. In tegenstelling tot de be staande artikelen wordt nu expliciet vermeld dat dergelijke subsidies mogelijk zijn, indien de aard of de omvang van de desbetreffende archieven alsmede de daaraan verbonden werkzaamheden daartoe aanleiding geven. Ik geef graag toe, dat thans de beschikbare middelen, om daadwerkelijk in houd te geven aan deze subsidiemogelijkheid, gering zijn. Dat is helaas de rea liteit. Niettemin is het goed, wanneer op deze wijze uitdrukking wordt gege ven aan de generale verantwoordelijkheid van de minister van wvc voor het Nederlandse archiefwezen. Hoofdstuk ii van de wet, bevattende de regeling met betrekking tot de archie- 176 ven van de rijksorganen, wordt van negen artikelen teruggebracht tot drie, zon der dat evenwel de essentie van de bestaande regeling wordt aangetast. Nieuw is de bepaling, dat de minister van wvc expliciet wordt genoemd als verantwoordelijk voor de zorg van de onder de rijksarchiefdienst berustende archiefbescheiden, een verantwoordelijkheid die in de huidige wet slechts langs de weg van interpretatie is af te leiden. De bepalingen inzake de rijksarchief dienst zelf worden tot het allernoodzakelijkste minimum gereduceerd. Over weging daarbij is, dat voorschriften met betrekking tot de organisatie van die dienst zo min mogelijk in de wet moeten zijn neergelegd, maar beter thuis ho ren in een besluit van lagere orde. Dit vergroot ook de mogelijkheid om soepel te reageren op gewijzigde omstandigheden en inzichten. Ook het hoofdstuk dat de regeling bevat ten aanzien van de provinciale ar chieven, blijft in essentie gehandhaafd, dus met inbegrip van de verplichte over brenging van deze archieven naar een rijksarchiefbewaarplaats. Wel is de mo gelijkheid tot het verlenen van ontheffing van de benoeming van een provinciale inspecteur geschrapt. Voor een dergelijke ontheffing worden momenteel geen goede gronden meer aanwezig geacht. In dit hoofdstuk zal voorts het in de Nota archiefbeleid aangekondigde recht van advies van de provincies over het beheer door de rijksarchiefdienst van de door hen overgebrachte archieven wor den opgenomen. Hoewel deze adviezen niet bindend zullen zijn, wordt wel voor geschreven, dat de minister van wvc daarvan niet zal mogen afwijken dan na overleg met Gedeputeerde Staten. De bepalingen met betrekking tot de gemeentelijke archiefzorg zullen gros- so modo dezelfde blijven als die van de huidige wet. Geschrapt is de mogelijk heid tot het verlenen van ontheffing van de benoeming van een gediplomeerd archivaris. De bepalingen met betrekking tot het provinciale toezicht zijn een duidiger geformuleerd, mede omdat het aan Gedeputeerde Staten zal worden overgelaten te bepalen in welke gemeenten een hoger archiefambtenaar, straks chartermeester genaamd, moet worden benoemd indien de gemeenteraad besluit tot het benoemen van een gemeentearchivaris. Voorts wordt het preventieve toezicht op de bouw- en inrichtingsplannen van gemeentelijke archiefbewaarplaatsen in de wet opgenomen. De regeling zoals deze thans geldt, opgenomen in het Archiefbesluit, is in strijd met de huidige Grondwet die bepaalt, dat preventief toezicht slechts op grond van een wet kan plaats hebben. Voorts wordt het strafdepot, thans nog een Kroon-bevoegdheid, in handen gelegd van Gedeputeerde Staten, een en ander conform de Nota archiefbeleid. De bepalingen met betrekking tot de waterschapsarchieven zijn gelijkluidend gemaakt aan die ten aanzien van de gemeentearchieven. Dit impliceert, dat hetgeen ik zoéven vermeldde ten aanzien van de gemeentelijke archiefzorg even zeer komt te gelden voor de waterschappen. Hiermede wil ik dit overzicht van de belangrijkste wijzigingen en vernieu wingen van de wet afsluiten. Nogmaals, naar volledigheid heb ik in het kader van deze inleiding niet kunnen en willen streven. Toch nog een enkel woord over het Archiefbesluit. Hierin zal het onderscheid tussen de reguliere lijstver- nietiging en de zogenaamde incidentele vernietiging duidelijker tot uitdruk king worden gebracht. Voor de vervanging van originele bescheiden door re producties, teneinde de originelen te kunnen vernietigen, wordt een procedure 177

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 41