echter onomwonden voor de klassieke manier van inventariseren, zonder de mogelijkheid van een en/en-modus ook maar in overweging te nemen. Natuurlijk moet de klassieke inventaris op de eerste plaats komen en Kap- pelhoff wijst dan ook zeer terecht op het principiële verschil tussen bibliotheken en archieven: zij beheren ongestructureerd en wij nu eenmaal gestructureerd materiaal. Archivarissen hebben de beschikking over het Provenienzsystem -dat toch zo aardig met herkomstbeginsel te vertalen is, ondanks de degra datie van deze term in de nieuwe Archief terminologie - de bibliothecarissen moeten het zonder stellen. Met de vraag: welke instantie was op een bepaalde tijd op welk niveau verantwoordelijk voor deze of gene taak? wordt het opspo ren van documenten bij voorbaat toegespitst op bepaalde archieven of delen daarvan. In de staatsarchiefdienst van Nedersaksen, waar Kappelhoff werk zaam is, heeft men dus de archiefstructuur tot uitgangspunt van het compu terprogramma genomen en dat opgeluisterd met de naam aida (ADV-gestützte Informations- und Dokumentationssystem für Archive; nb: adv Automa- timatisierte Datenverarbeitung). Men gebruikt de computer bij archiefbestan den, die nog niet zijn afgesloten en waar dus nog aanvullingen bij kunnen ko men. D. Reinhold, op haar beurt, hield een voordracht over de geautomatiseerde ontsluiting van de parlementsarchieven, waarvan functie en taakstelling als het ware om de toepassing van documentalistische methoden vragen. Het ontslui tingssysteem maakt in verband hiermee gebruik van een thesaurus. Tijdens de discussie werd duidelijk, hoe zeer de houding van de archivarissen de laatste jaren op het punt van de computer is veranderd. Ging het vroeger bij dergelij ke discussies vaak om principiële zaken - moet de computer al of niet worden toegepast? is ingebruikneming van de computer financieel verantwoord? - waarbij de optimisten in den regel een horde pessimisten tegenover zich von den, thans echter blijkt men zich druk te maken over allerhande detailproble men van zuiver praktische aard, onder andere betreffende de uitwisselbaar heid van programma's en apparaatconfiguraties. Over de verschillende microvormen kregen de congresgangers inleidingen te horen van F. Keverling Buisman en W. Feindt. Keverling Buisman gaf een uit eenzetting over de situatie in Nederland en dan met name het proefproject van de Rijksarchiefdienst in Assen. Feindt behandelde de stand van zaken in het gastland Nedersaksen. Op de studiezaal komen daar microfiches te staan, die uit financiële overwegingen uit 16 mm-microfilm gemaakt worden. Al vervaar digde 35 mm-veiligheidsfilmrollen worden eerst op 105 mm-film overgezet om vervolgens tot din a 6-fiches te worden versneden. Deze convertering is aan het bedrijfsleven uitbesteed en het bleek een - niet met name genoemd - Nederlands bedrijf te zijn, dat met de beste offerte voor de dag kwam. Op de bijzondere zitting van het congres, gewijd aan problemen die zich bij de collecties beeldmateriaal van archiefdiensten voor kunnen doen, kwamen onderwerpen aan de orde als: het beeld als historische bron, conservering en restauratie van foto's, ontsluiting van beeldmateriaal en dergelijke. Lezing van het artikel is aan te bevelen aan een ieder die in een topografisch-historische atlas werkzaamheden heeft. De slotconclusie van het archiefcongres was opti mistisch gestemd, in de zin van een duidelijk vertrouwen in de mogelijkheden van een technisch-methodische innovatie van het archiefwezen, waardoor men 156 de almaar groeiende taken in goede banen denkt te kunnen leiden. Optimistisch ook, omdat men geen enkele reden aanwezig achtte voor de vrees, dat het bre de beroepsbeeld van de archivaris zich tot 'informatie-manager' zou gaan ver engen. Keer op keer wees men op de uiterst vruchtbare band tussen wetenschap pelijke arbeid van archivistische en historische aard. Het Duitse archiefcongres zou natuurlijk niet helemaal up to date zijn geweest, als J. van Albada de van- füm 'Bild und Ton - Herausforderung an die Archive' daar niet vertoond had. Wie geïnteresseerd is in het archiefwezen in de Sowjet Unie kan terecht bij een artikel van de hand van prof. F. M. Vaganov, de directeur-generaal van het archiefwezen in dat land. T. Diederich schrijft over nieuwe wegen in de presentatie van zegels en zegelkunde in Italië, Spanje, Frankrijk en België. Tot zover de bespreking van nummer 1 van Der Archivar. In Baden-Württemberg zijn richtlijnen opgesteld om uniformiteit te brengen in de inventarissen van de staatsarchieven in Stuttgart, Karlsruhe enzovoort, welke zijn gepubliceerd in Der Archivar 1982, kol. 290-295. In 1986 brengt A. Straub verslag uit over de ervaringen die in de tussentijd zijn opgedaan. De bestaande ontsluitingsachterstand van archieven uit de negentiende en twin tigste eeuw hoopt men met behulp van de computer te verkleinen. Daartoe is het 'Mikrocomputer-unterstützte Informations- und Dokumentationssystem für Archive' (midosa) ontwikkeld. Beschrijvingen van archiefstukken, in dexinschrijvingen, teksten enzovoort, worden decentraal bij de onderscheide ne archiefdiensten op disketten gezet. Vervolgens verwerkt een grote compu ter, die zich bij de archiefdirectie van het land Baden-Württemberg bevindt, de gegevens van de disketten en produceert de gewenste inventarissen, indices, concordansen, lijsten enzovoort. Zoveel lijkt wel duidelijk te zijn, dat deze methode weinig afwijkingen van de centraal vastgestelde richtlijnen zal toela ten. De vraag of de decentrale archiefdiensten zich over deze gang van zaken kunnen verheugen, heeft Straub jammer genoeg niet in zijn overwegingen be trokken (nr. 2). Frankfurt blijkt sinds 1983 een Feministisch archief en docu mentatiecentrum rijk te zijn. De oprichter blijkt ene Jan Philipp Reemtsma te zijn. Meer hierover in nr. 2, kol. 202-204. Hierna beperk ik mij tot de vermelding van enkele artikelen, die om eniger lei reden van belang zouden kunnen zijn voor Nederlandse archivarissen. Beslist de moeite van het lezen waard is het artikel van W. Leesch over de geschiede nis van de opleiding tot archivaris in Europa. Het geeft een breed overzicht en biedt een goede mogelijkheid tot vergelijking van de opleiding in verschil lende landen (nr. 2). In het derde nummer vinden we artikelen over de archief diensten in München; het spanningsveld tussen de bescherming van de privacy en het historisch onderzoek, belicht vanuit een juridisch oogpunt; en de pers-, radio-, en filmarchieven. Tenslotte staat er in nummer 4 een artikel over de aanspraken die diverse archiefdiensten op één en hetzelfde archief kunnen la ten gelden en de moeilijkheden die daarmee gegeven zijn. De oorsprong van de problemen ligt in de groeiende belangstelling voor de geschiedenis van de eigen plaats en streek. Dat is de voedingsbodem waarin locale archiefdiensten ontstaan, die - eenmaal opgericht - alles in het werk stellen om plaatselijke ar chieven die zich elders bevinden in de eigen depots te krijgen. R. H. Krans 157

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 31