Voorzitter I. W. L. A. Caminada
Archieven bieden ons bij uitstek een middel om inzicht te krijgen in de manier
waarop overheden en besturen opereren. Daarbij is de ouderdom van de ar
chieven nauwelijks van belang, omdat het waarden betreft die veel verder rei
ken dan de actualiteit, veel verder dan het leveren van bewijzen voor rechten
en plichten of het bewijzen van misdrijven. In een democratische samenleving
behoort de vrije raadpleging van goed bewaarde en beheerde overheidsinfor
matie tot de grondrechten en daarmee is de zorg voor het behoud van de ar
chieven een van de wezenlijke taken van de overheid. Ik ben mij ervan bewust
geheime dienst al jarenlang archieven van de Gestapo en het Duitse leger wor
den bewaard. In die documenten zouden vele gegevens zijn opgenomen die
belastend zijn voor belangrijke politici uit het hedendaagse Frankrijk.3
Nu zijn archivarissen er niet in de eerste plaats om te zoeken naar belasten
de gegevens voor nog levende personen, zelfs niet als het om oorlogsmisdadi
gers gaat, maar de uitspraak van de heer Brokx geeft toch opnieuw aanleiding
tot de overweging dat het een goede zaak is, dat archieven overal panden heb
ben die volstaan met kisten van departementen en andere overheidsinstanties.
De actuele voorbeelden die ik u noemde spreken tot de verbeelding, omdat
het ook bij mensen die in de regel archieven ouder dan tien of twintig jaren
beschouwen als afgedaan en niet meer ter zake het inzicht creëert dat het be
waren van informatie van de overheid ook na langere tijd van wezenlijke bete
kenis is voor het functioneren van de rechtsstaat. De vele kisten die werden
geopend voor het onderzoek naar de gang van zaken rond de overheidssteun
aan het Rijn-Schelde-Verolme-concern of nog recenter voor het onderzoek naar
de wijze waarop het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds met beleggingen is
omgesprongen leveren een veel wezenlijker bijdrage aan onze samenleving dan
alleen de beantwoording van de vraag of de heren De Vries (van Bredero) of
Masson (van het abp) wel of niet juist gehandeld hebben.
dat ik hiermee niets nieuws naar voren breng. Maar in een tijd waarin de over
heid zich bezint op haar taken en door de economische omstandigheden ge
dwongen tot ingrijpende bezuinigingen overgaat kan het, dunkt mij, geen kwaad
nog eens nadrukkelijk te wijzen op het fundamentele karakter van deze over
heidstaak.
Het was ook vanuit die opvatting dat bij de oprichting van onze vereniging
in 1891 als een van de belangrijkste doelen werd geformuleerd: het tot stand
brengen van een wettelijke regeling voor het archiefwezen.4 Nu, bijna 100 jaar
later, staan we opnieuw voor de voorbereiding van een nieuwe wettelijke rege
ling van het archiefwezen in ons land. We zijn daarom de heer J. Jessurun,
plaatsvervangend directeur-generaal culturele zaken van het ministerie van
wvc, bijzonder erkentelijk dat hij vandaag voor het forum van onze vereni
ging, zoals hij dat noemde: enige tippen van sluiers rond de voorgenomen wet
en uitvoeringsbesluit komt doen oplichten. Wij zijn uiteraard bijzonder be
nieuwd naar wat binnenkort als concept naar de Staten-Generaal zal gaan.
Wordt het een duidelijk nieuwe wet met belangrijke verbeteringen of wordt
het een op onderdelen aangepaste Archiefwet 1962? Een deel van de spanning
is natuurlijk al weggenomen door de intensieve discussies rond de ook zogehe
ten Discussienota archiefbeleid5 die na zes jaar voorbereidend werk in 1982
verscheen, het daarop gevolgde Voorlopig standpunt van de minister van wvc
in 19836 en de uiteindelijke Nota archiefbeleid van 1985.7
De hoofdlijnen van het archiefbeleid lijken in die jaren uitgekristalliseerd en
zullen deels hun vertaling vinden in een nieuwe wet. Toch lijkt het mij goed
aan een aantal hoofdpunten nog eens nadrukkelijk aandacht te besteden, om
dat dat wellicht nog kan bijdragen tot een bijstelling in de gedachtenvorming.
Veel tijd en energie is gestoken in discussies met betrekking tot de bestuur
lijke organisatie van het archiefwezenDe commissie Nota Archiefbeleid is uit
eindelijk bijna bezweken onder het vinden van een antwoord op de vraag of
de rijksarchieven in de provincies zouden moeten worden omgezet in provin
ciale diensten. Achteraf bezien is het te betreuren dat aan die zaak onevenre
dig veel aandacht is geschonken, omdat het daarbij meer ging om bestuurlijke
verantwoordelijkheden dan om belangrijke verbeteringen in de zorg voor de
betrokken archieven. Hoewel op zichzelf zeker niet onbelangrijk is het uitein
delijk meer een politiek-bestuurlijk dan een archiefbeheersprobleem. Het re
sultaat van de motie-Poppe zal in deze zaak waarschijnlijk de richting gaan
bepalen.
Veel wezenlijker lijkt mij te zijn dat betrekkelijk geruisloos een van de be
langrijkste voorstellen van de commissie Nota Archiefbeleid onder tafel is ver
dwenen en naar wij moeten aannemen ook niet zonder nadere aktie zal wor
den vertaald in een wetsartikel. Het gaat om een langs wettelijke weg te realiseren
uitbouw van het archiefbeheer van gemeenten en waterschappen. De eerste Ar
chiefwet, die van 1918, bracht een wettelijke regeling van vooral het rijksar
chiefwezen. De wet van 1962, van kracht geworden in 1968, bracht belang
rijke verbeteringen, onder meer met betrekking tot het toezicht. Een nieuwe
archiefwet zou een belangrijke stap voorwaarts kunnen betekenen indien na
het beheer van de archieven van rijk en provincie thans ook het beheer van
de archieven van de lagere overheden explicieter geregeld zou worden. De plei-
99