C. H. Th. Bussemaker, de eerste Nederlander in Simancas (uit Eigen Haard 40 (1914) 758). ken van namen van plaatsen en personen; 'Hardop uitspreken helpt misschien zo luidde zijn advies.29 Bussemaker hoopte in elk geval dat men in Belgie door de voornoemde confrontaties tussen Gachard en de Spaanse geschiedkundi gen niet ontmoedigd zou raken en pleitte ervoor de nog resterende stukken, die in geen der beide publicaties waren afgedrukt, alsnog uit te geven. Als eerste Nederlander bracht Bussemaker, wiens persoonlijke belangstel ling vooral uitging naar de politieke en diplomatieke geschiedenis, van januari tot april 1904 zelf een bezoek aan de archieven van Simancas, in een periode dat de Nederlandse regering in verschillende Europese archieven en bibliothe ken onderzoek liet verrichten.30 Het weer bepaalde de reisroute die Bussemaker over het gehele Iberisch Schiereiland maakte en vanwege de hoge ligging van Simancas deed hij die plaats het laatste aan: 'In april heb ik te Simancas vrij wat koude geleden. De kachel in de werkkamer bracht op den dag van mijn eerste bezoek wel veel hoofdpijnverwekkende ko lendamp maar geen warmte voort, zoodat ik zeer dankbaar was, toen men den volgenden dag van de diensten dezer onwillige bleek te hebben afgezien. Nu was ten minste de damp weg, maar de koude bleef; en hoewel de Directeur mij met groote vriendelijkheid van een warme deken voorzag, was ik aan het einde van den werktijd in den regel door en door koud. Zijn mijne ervaringen te Si mancas dus uit verschillenden hoofde geenszins van onverdeeld aangenomen aard geweest, met dankbaarheid gedenk ik de vriendelijkheid en hulpvaardig heid der ambtenaren, hoog en laag, met wie ik in aanraking gekomen ben Ondanks zijn niet al te hooggespannen verwachtingen was zijn gehele Spaanse reis teleurstellend door praktische problemen, waarvan er één de ziekte was die hij er opdeed en die wellicht de oorzaak zou zijn voor zijn vroege dood, maar eveneens door de constatering dat er al zoveel was gepubliceerd in de werken van Gachard en in de Colección aan Spaanse zijde. 16 v Nieuwe Belgische projecten Ondertussen had men in België niet stil gezeten. Men was er druk doende een nieuw groot project op te zetten, dat een voortzetting zou moeten inhouden van Gachards Correspondance en zou gaan reiken tot het einde van de zeven tiende eeuw. Daartoe werd H. Lonchay (1860-1918), die al sinds 1891 hoopte naar Simancas te gaan, vijftien jaar later uitgezonden.34 In zijn verslag (1907) weet hij het uitblijven van zo'n werk aan het feit dat men lange tijd gefixeerd scheen op de gebeurtenissen van de zestiende eeuw; men was volgens hem al te zeer in vervoering geraakt door het langdurige drama, dat zich als gevolg van de intolerantie en het despotisme van Philips II in de Lage Landen had voltrokken.35 Daarbij dacht men de benodigde bronnen voor de bestudering van de zeventiende eeuw in de eigen Belgische archieven aan te treffen. Lon chay motiveerde zijn opvatting door te stellen dat Spaanse studies daarop we zen en dat in Brussel slechts de officiële, maar niet de secrete correspondenties voorhanden waren. Hij wist zich geruggesteund door hetgeen Bussemaker in zijn reisverslag twee jaar eerder had opgemerkt. Maar al na enkele maanden onderzoek te Simancas moest Lonchay erkennen dat er van de corresponden tie, die hij aldaar gehoopt had te vinden, veel terecht was gekomen in de privé- archieven van de adel, in het buitenland berustte of-erger nog - vernietigd was, met name gedurende de Franse bezetting. Toegeven moest hij eveneens dat Brussel nogal eens rijker aan archiefmateriaal was gebleken dan de afgele gen archiefbewaarplaats op de Castiliaanse hoogvlakte. Ondanks talloze in spanningen zou Lonchay nimmer de vrucht van zijn arbeid verwezenlijkt zien; hij stierf namelijk al in 1918. Bij de dood van Lonchay waren slechts de eerste 46 pagina's van de Cor respondance de la Cour d'Espagne gereed gekomen.36 J. Cuvelier (1869-1947), die - overigens niet als enige - de mening was toegedaan dat een archivaris ook zelf aan onderzoek moest doen en ook diende te publiceren, zette de werk zaamheden van Lonchay voort.37 Onverpoosd liet hij nieuwe delen verschij nen, schreef een 'Préface' die duidelijk nog steunde op Lonchay's bevindin gen en kreeg vanaf 1927 bij het verschijnen van deel li de hulp van de energieke Lefèvre, 'un collaborateur de choix'.38 Ondanks hun gezamenlijke inspannin gen werd later de Correspondance de la Cour d'Espagne als 'absoluut onvol doende' gekwalificeerd.39 Lefèvre, die zijn hele leven besteedde aan de bestudering van de relaties tus sen Spanje en de Nederlanden op politiek, bestuurlijk maar ook op sociaal gebied, trachtte zelf vanaf 1940 de leemte op te vullen, die was ontstaan tussen de dan bestaande grote bronnenseries van Gachard en die van het drieman schap Lonchay, Cuvelier en Lefèvre. Voor de jaren 1577-1598 zette laatstge noemde een reeks op, die als vervolg op de serie van Gachard werd aangemerkt en waarvan het laatste deel in 1960 zou verschijnen.40 Bewust van de tekort komingen van Gachards uitgave, poogde Lefèvre diens fouten te vermijden. Hij stelde zich tot doel zo te werk te gaan als Gachard dat in zijn delen v en vi gedaan had: de chronologisch opgezette presentatie van zowel de Fransta lige administratieve als de geheime Spaanstalige correspondentie in regestvorm, maar met weglating van 'Annexes' vanwege de arbitraire waarde ervan. Het 17

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 9