deels met mijn herinnering overeenstemt. Het is jammer dat onderwerpen als
ruimtewerking en ruimtebeleving niet aan de orde komen. Want medewerkers
en bezoekers beleven een gebouw eerder subjectief dan objectief. Mijn, dus
subjectieve, volgorde van voorkeur voor de resterende vijf is: Noorwegen, Ne
derland, Zwitserland, Tsjechoslowakije, Verenigd Koninkrijk. Fontainebleau
komt te zijner tijd mee achteraan, Koblenz in de voorhoede.
In de rij van kolossen valt het gebouw van Botswana uit de toon (1882 m2 en
naar schatting 16 medewerkers). Het geeft onderdak aan het Nationaal Ar
chief en het Records Center. De kosten van het project werden voor 46% ge
dragen door Zweden (ontwikkelingssamenwerking). Het ontwerp is van grote
eenvoud; uitgangspunten en lay-out kunnen in andere landen als voorbeeld
dienen.
De overige ontwerpen, alle tenminste tienmaal en twintig keer of meer de
afmetingen van 'Botswana', steken elkaar naar de kroon. Specifieke omstan
digheden zoals klimaat, bodemgesteldheid, aardbevingsbestendigheid en in
passing van bestaande gebouwen en, vooral, de kwaliteit van de architect, ge
ven de gebouwen elk hun eigen karakter. Wat mij betreft hadden de meeste
schrijvers op deze punten dieper in mogen gaan.
Al met al, het is een interessante aflevering die niet mag ontbreken op het
stapeltje verplichte lectuur van iedereen die bezig is met de voorbereiding van
een nieuw archiefgebouw. Laten voor de meesten van ons de gebouwen wat
groot zijn, de uitgangspunten zijn dezelfde. Wat mij betreft mag daarom in
komende nummers van het nab best wat meer aandacht aan archiefgebouwen
worden besteed, ze zijn er duur genoeg voor en hebben, helaas, een lange le
vensduur en, belangrijker, je brengt er verdraaid veel tijd in door.
J. N. T. van Albada
Michel duchein, Les batiments d'archives, construction et équipements.
Avant-propos par Jean Favier. Paris 1985 (isbn 2-86000-114 x). 256 pagi
na's.
De oorspronkelijke Franstalige versie was in 1966 door de Internationale Ar-
chiefraad gepubliceerd, een gewijzigde en verbeterde vertaling in het Engels
volgde in 1977. Duchein heeft wegens de technische vooruitgang en profite
rend van uitgebreide ervaring als adviseur ook buiten Frankrijk een vrijwel
geheel nieuw werk geschreven, dat deze keer onder de vlag van de 'Direction
des Archives de France' verschijnt. In tegenstelling tot het 'Eindrapport van
de commissie regeling archiefruimten' {Nederlands Archievenblad 86 (1982)
131-172) bevat het boek niet alleen bouwvoorschriften maar ook allerlei ad
viezen, verband houdende met de planningsprocedures en dergelijke en dis
cussies over alternatieve oplossingen.
Zo bevat het tweede hoofdstuk de aanbeveling ervoor te zorgen, dat ook
de archivaris deelneemt aan het ontwerpen van het reglement voor een prijs
vraag, die tot de keuze van een architekt moet leiden, alsmede dat ook de ar
chivaris in de jury zitting krijgt. Hoofdstuk m stelt de argumenten voor aan-
88
passing van een bestaand gebouw en voor nieuwbouw naast elkaar, en daarbij
wordt ook als psychologisch argument voor nieuwbouw naar voren gebracht,
dat een historisch bouwwerk weliswaar prestigieus kan zijn, maar anderzijds
het beeld van het archiefwezen als conservator van uitsluitend historisch erf
goed versterkt.
Bij de adviezen voor de opstelling van het program van eisen wordt ook aan
dacht besteed aan de gehele lay-out van een gebouw, de te verwachten ver
keersstromen, relaties tussen de verschillende onderdelen en de afscherming
van voor het publiek toegankelijke ruimten van de depots en andere dienst
ruimten. Ook worden er schattingen gemaakt van de omvang van dienstruim
ten in relatie tot de omvang van de depots, bijvoorbeeld voor de inventarisatie
en dergelijke is 50 m2 vloeroppervlak vereist bij een bergruimte van 10 km,
150 m2 voor 25 km, en de helft als uitsluitend geschoonde archieven worden
aangeleverd. Dit lijkt mij op de Nederlandse situatie niet erg toepasselijk. Er
is ook een hoofdstuk over dienstwoningen, en één, voor een internationaal be
doeld boek vanzelfsprekend, over speciale vereisten in tropische streken, be
veiliging tegen termieten en speciale dakconstructies bij gevaar voor tropische
cyclonen.
Zoals uit de titel blijkt, is er ook aandacht voor de technische uitrusting met
inbegrip van meubilair en de archiefstellingen en het is aardig te vernemen,
dat de in Nederland gebruikelijke wijze van opberging in verticale archiefdo
zen, die op de langste zijde staan, in Franstalige gebieden 'a l'italienne' wordt
genoemd. Ook worden er aanwijzingen gegeven over de manier, waarop men
met bepaalde materialen moet aangaan en de daarvoor benodigde uitrusting.
Een aantal technische eisen zal ik nu naast de Nederlandse eisen stellen die
in het bovengeciteerde eindrapport zijn voorgesteld.
De vloerbelasting wordt op 1200 kg/m2 gesteld 'en tenant compte de la mar
ge de sécurité', en bij een plafondhoogte van 2.20 m. In de Nederlandse norm
staat 10 kN, dus ongeveer 1000 kg/m2, het verschil is te verklaren uit het feit
dat in Nederlandse bouwvoorschriften a priori een veiligheidsfactor is inge
bouwd van ongeveer 1,7 (bladzijde 43).
Geëist wordt dat er ramen zijn, die open kunnen, dit laatste kennelijk om bij
uitval van de klimaatinstallatie als noodventilatie te dienen. De ramen mogen
niet meer dan 10% van het geveloppervlak in beslag nemen, niet op de zon
kant en ook niet aan de kant van vochtige wind. De functie is zowel voorko
ming van claustrofobie als het profiteren van de desinfecterende ('germicide')
werking van het zonlicht. Dit lijkt mij enigszins tegenstrijdig met de vorige
regel (niet op de zonkant) en ook met het voorschrift, dat uv-licht zo veel mo
gelijk geweerd wordt. De desinfecterende werking stelt met uv-werend glas of
folie natuurlijk niet veel meer voor. Het Nederlandse voorstel verbiedt ramen
in principe (pagina 45).
Voor grote formaten kaarten en tekeningen wordt hangende berging bepleit.
Qua ruimtebeslag is dat het meest efficiënt. Duchein gaat niet in op de manier
waarop ophangstrips aan het archiefmateriaal kunnen en moeten worden be
vestigd. In het algemeen besteedt hij weinig aandacht aan materialen, die recht
streeks met archivalia in aanraking komen (bladzijde 54).
Als brandwerendheidseis wordt gesteld één uur tussen de compartimenten van
de archiefbewaarplaats en twee uur voor de buitenwanden. Als maximum-
89