passing van een duidelijker letter en waar mogelijk van een kleine letter had
dat doel bereikt kunnen worden. Wellicht dat dan de gemiddelde gebruiker
van dit archief het op prijs gesteld zou hebben om deze publikatie in zijn kast
te hebben staan. Die drang lijkt me nu voorbehouden aan de door het onder
werp geobsedeerde.
B. Woelderink
Het joodse leven in de provincie
ludy giebels, Inventaris(sen) van de archieven van Jacob Frankel (1814-
1882), opperrabbijn van Zwolle (1853-1882) en de joodse gemeenschap van
Oldenzaal. Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, 1986 (verschenen in de
reeks Speciale Catalogi, Nieuwe serie, nr. 15).
Dat in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek archieven worden bewaard
zal de meeste onderzoekers wel bekend zijn. Maar dat de Bibliotheca Rosen-
thaliana, de beroemde Judaïca-afdeling van deze Universiteitsbibliotheek, zo
veel joods archiefmateriaal in zijn verzameling heeft zal minder bekend zijn.
Het hier besproken boek van Ludy Giebels, waarvan de titel ten onrechte het
vermoeden wekt dat het boek slechts één inventaris bevat, vormt voor diege
nen die zich bezig houden met de geschiedenis van de joden in Nederland een
belangrijke uitbreiding van het aantal beschikbare toegangen op de joodse ar
chieven.
Behalve een toegang op het archief van rabbijn Jacob Frankel bevat deze
publicatie ook de inventaris van een gedeelte van het archief van de Nederlands-
Israëlitische Gemeenten van Oldenzaal, de inventaris van de archieven van een
aantal joodse verenigingen uit Oldenzaal en ten slotte van de inventaris van
het archief (hierna genoemd de 'persoonlijke stukken') van parnas (kerkbestuur
der) en fabrikant Salomon Izak Zwarts en een aantal van zijn familieleden.
Het archief van de Joodse Gemeente Oldenzaal is door Salomon Izak Zwarts,
de laatste bestuurder van die Gemeente, nagelaten aan de Rosenthaliana in
Amsterdam. Toch is een gedeelte van het archief op verschillende andere plaat
sen-en soms de meest vreemde - terecht gekomen, waarschijnlijk via H. M.
Corwin, die, zoals Ludy Giebels schrijft, kenner was van de geschiedenis van
de Overijsselse joden. Na zijn dood heeft zijn weduwe af en toe een stukje ar
chief weggegeven dat nog door Zwarts ter bestudering aan wijlen Corwin was
uitgeleend. Over dat weggeven doen zeer vreemde verhalen de ronde. Zo deel
de een Cura?aose jood, die uit Enschedé afkomstig is en bezig was zijn genea
logie na te trekken, mij mee dat hij ook een stukje Oldenzaals joods archief,
inmiddels toepasselijk 'Corwin'-archief genoemd, was tegen gekomen bij een
zekere mijnheer Busman van de reinigingsdienst van het eiland Bonaire. Het
gevolg van dit, in archief- en bibliotheekkringen niet onbekende 'weduwe'-
gedrag is echter dat het archief veel lacunes vertoont. Desondanks zijn door
Ludy Giebels behalve de stukken ter Rosenthaliana, ook die stukken beschre
ven die zich in de archiefbewaarplaats van Amsterdam bevinden en de stuk
ken die, en dat conform de reglementen van het Nederlands Israëlietisch Kerk-
genootschap, door Zwarts na de opheffing van de Joodse Gemeente Olden
zaal waren overgebracht naar de Nederlands-Israëlietische Gemeente van En
schedé. De geschiedenis van 'de Mediene', dat wil zeggen de joodse gemeen
schappen buiten Amsterdam, kan zodoende weer beter bestudeerd worden.
Frankel
Van een groot joods historisch belang is echter de inventaris van het archief
van de Zwolse Raaw (opperrabbijn) Jacob Frankel (structureel is het interes
sant er in dit verband op te wijzen dat een directe afstammeling van Frankel
thans weer rabbijn is van het 'ressort' Utrecht van het Nederlands-Israëlietisch
Kerkgenootschap, waar nu ook Zwolle onder valt. Een man uit een familie
waarin de tendens orthodox-assimilatorisch-en weer terug naar orthodox dui
delijk waarneembaar is) dat nu dank zij deze inventaris toegankelijk is gewor
den. De in 1814 in Koerlin (Pommeren) geboren Frankel is in de Nederlands
joodse geschiedenis niet de enige rabbijn aan wiens rabbinale bevoegdheden
door de Nederlands joodse autoriteiten met calvinistische vasthoudendheid ge
twijfeld werd.
Tot de dag van vandaag spelen dergelijke kwesties, die meestal door het Nieuw
Israëlietisch Weekblad breed worden uitgemeten. Ludy Giebels beschrijft de
kwestie van de opgehouden benoeming van Frankel uitvoerig en helder. Het
struikelblok in Frankels geloofsbrieven was een van zijn rabbinale bevoegd
heden die hij in 1840 gehaald had bij Samuel Holdheim, toen nog orthodox
rabbijn in Frankfurt aan de Oder (men kan meer dan één rabbinale bevoegd
heid halen en de bewijzen van deze bevoegdheden zijn onder inventarisnum
mer 65 in het archief te vinden, namelijk van Samuel Holdheim, Dov Philips-
thal uit Birnbaum in Posen en Jacob Littauer te Wongrowitz in Posen). Samuel
Holdheim werd in 1843 een van de voormannen van de joodse reform-beweging
in Duitsland. Het feit dat Frankel onder andere bij hem een rabbinale bevoegd
heid had behaald, werd in Nederland tegen hem gebruikt, terwijl die bevoegd
heid zeker van hoog niveau geweest moet zijn en het er waarschijnlijk om ging
dat hij in de ogen van het Nederlands joodse establishment te Duits was, nog
Nederlands moest leren en dus ook niet meteen in die taal kon preken. Het
niet goed Nederlands spreken en het niet-Nederlands zijn wordt ook vandaag
nog als argument tegen rabbijnen in Nederland misbruikt. Goed in het Neder
lands kunnen preken, uitblinken in de 'homiletiek' werd toen als de belang
rijkste eigenschap van een rabbijn gezien, nu gaat het in de ogen van het geas
simileerde gedeelte van het Nederlandse jodendom om 'pastorale' kwaliteiten.
Overigens is over de figuur van Holdheim meer essentieels te zeggen. Zo ken
nen we uit het werk van de Israëlische Nobelprijswinnaar S. J. Agnon, een sig
nificante anekdote over de 'hervormer' Holdheim. Tijdens de dienst van de
belangrijke joodse vastendag, Grote Verzoendag, waarbij men de gehele dag
in de synagoge blijft en vast, was er door de Berlijnse Reform Gemeente waar
Holdheim na Frankfurt aan de Oder rabbijn was geworden, een lange pauze
ingelast om de dienst dragelijker te maken. Holdheim bracht die pauze zelf
echter door in een nabijgelegen café, niet echter om, zoals men zou kunnen
denken, er iets te eten, maar om daar voor zichzelf alle gebeden en liturgische
gedichten te zeggen die hij voor zijn gemeente had weggelaten! Die anekdote
72
73