Kroniek Zwolse regesten en Zwolse maandrekening Op 27 augustus j.l. werd aan de Commissaris der Koningin in Overijssel, mr. J. L. M. Niers, het derde deel van de Zwolse regesten (1426-1450) aange boden. Tegelijkertijd werd ook de Maandrekening van Zwolle 1431 ten doop gehouden. De samensteller van beide werken, gemeentearchivaris drs. F. C. Ber- kenvelder, hield bij deze gelegenheid een toespraak, waaruit een aantal passa ges hieronder wordt weergegeven. Bij de Zwolse regesten vroeg de gemeentearchivaris zich af: 'Wat is nu eigenlijk de zin van zo'n bronnenuitgave? Het is tenslotte al met al een behoorlijk dure onderneming. Ook al komt iedere generatie met een an dere, eigen visie op haar verleden, de bronnen waarop dit veranderde geschied beeld berust, blijven dezelfde. Deze bronnen - de geschreven berichten dus - te bewaren en te ontsluiten is de meest wezenlijke taak voor een archivaris. Het is in ons land door de overheid ook wettelijk voorgeschreven. Het uitgeven van de documenten in druk is van deze taak een onderdeel. Door het in druk uitge ven is het bewaard blijven van het document bij rampen nog het meest gewaar borgd. Tegelijkertijd worden de gegevens optimaal toegankelijk gemaakt. Twee dingen vielen mij op gedurende de twintig jaar, dat ik naast ander werk met dit werk bezig ben. Enerzijds neemt het formaat van het charter gemid deld genomen steeds meer toe. Het aantal vierkante centimeters perkament per privaatrechtelijke akte stijgt in de loop van de door mij bewerkte periode be duidend. In de tweede plaats stijgt ook het aantal akten van zaken van privaat rechtelijke aard, maar niet evenredig. Er zitten duidelijk pieken en dalen in. Ik kwam tot de veronderstelling, dat dit te maken heeft met periodes van bloei en recessie. Ik ben dit gaan toetsen aan de ongeveer 3.250 Zwolse regesten tussen 1400 en 1500. Ik ga er daarbij van uit dat periodes van economische bloei en wel vaart méér privaatrechtelijke akten opleveren en periodes van economische neer gang minder. Daartoe heb ik de verhouding tussen de akten van privaatrech telijke en publiekrechtelijke aard per jaar uitgedrukt in percentages. Vervolgens zijn periodieke gemiddelden berekend. Een opvallende afwijking van dit ge middelde kan dan een indicatie zijn van gestegen of gedaalde welvaart in het betreffende jaar of de betreffende periode. Het is een kwantitatief gebruik van regesten, dat bij mijn weten nog niet eerder door historici is toegepast, maar dat in mijn geval tot treffende resultaten leidde. Zo weerspiegelen de revolu tiejaren 1413-1416 zich in Zwolle met een scherpe procentuele daling van het gemiddelde aantal privaatrechtelijke akten. Dit houdt aan tot 1418. Bloeiperi odes moeten zijn geweest: het midden van de veertiger jaren, de jaren 1457 tot 348 en met 1461 en de zeventiger jaren en tachtiger jaren van de vijftiende eeuw. De verkregen uitkomsten van deze kwantitatieve verwerking van de regesten worden bevestigd door ze te vergelijken met de nadelige of voordelige saldi van de stadsrekeningen en het aantal jaarlijks nieuw aangenomen burgers. Naar mijn mening een bevestiging voor mijn these, dat regesten - uiteraard onder de voorwaarden van een behoorlijke mate van volledigheid en voldoende aantal - ons ook kwantitatief op financieel-economisch gebied het nodige in zicht kunnen verschaffen. De vraag is mij wel gesteld welke akte ik te midden van de nu 2100 in druk verschenen regesten het belangrijkste vond. Dat is naar mijn mening zonder twijfel het stapelrechtprivilege van 1438. Wat hield het stapelrecht in? In dit geval dat alle goederen, die vanaf de huidige grens met Duitsland westwaarts over de Vecht werden vervoerd, uitsluitend in Zwolle ter markt gebracht moch ten worden. De Overijsselse Vecht was destijds de belangrijkste oost-west-route. De doorvoerhandel van Duitsland - vooral Nedersaksen en Westfalen - naar Holland, Brabant en Vlaanderen via Zwolle en andersom was er het gevolg van. Het maakte Zwolle tot knooppunt van verkeer met alle gevolgen vandien voor de latere welvaart van Zwolle. In de zeventiende en achttiende eeuw fun geerde Zwolle als transitohaven tussen de in Amsterdam aangevoerde Oostin- dische producten, zoals tabak, thee en koffie, enerzijds en het uit Duitsland afkomstige textiel anderzijds. De positie van Zwolle van vandaag de dag als groeistad, als centrum voor een wijde regio op het gebied van handel, onder wijs en cultuur, gaat dus uiteindelijk op dit stapelrecht terug. Hoe ging nu de verlening van dit stapelrecht in zijn werk? Volgens de akte beweerde Zwolle, dat volgens oude gewoonte rogge en andere goederen, die vanaf Venebrugge westwaarts werden vervoerd, in Zwolle ter markt gebracht moesten worden; de stapelrechtgedachte dus! Het stadsbestuur was bereid dat onder ede te bevestigen. Kampen - Zwolle's concurrent - bestreed dit echter De toenmalige souverein, de bisschop van Utrecht, kwam op 24 oktober 1438 naar Zwolle om als landsheer persoonlijk uitspraak te doen. Hij deed dat ten gunste van Zwolle. Want volgens de tekst van de akte had hij daarvan een pri vilege gezien en horen lezen. Het afleggen van een eed door het stadsbestuur van Zwolle was dus volgens hem overbodig. En nu komt het eigenaardige: Raad en meente van Zwolle verzochten de bisschop niet het bestaande privilege te willen vidimeren, dus bekrachtigen, maar een stapelrechtoorkonde te willen uitvaardigen. De bisschop deed dat. De vraag rijst dus of het wel waar is, wat hier staat, namelijk dat er al een dergelijk privilege bestond. Ik waag dat te betwijfelen. Mij is althans een der gelijke toch uitermate belangrijke akte niet bekend. En allicht zou men zo'n charter toch met de grootste zorg hebben omringd en net als de andere in de charterkist hebben bewaard. In ieder geval zou men het hebben laten afschrij ven. Welnu, dit is naar mijn weten niet gebeurd. En had het wel bestaan, dan was toch niets eenvoudiger geweest dan het door de bisschop te laten vidimeren? U begrijpt het: hier is sprake van een vervalsing, of althans van een valse voorstelling van zaken. Wat nu? Moet nu opeens op een toch vrij plechtige bijeenkomst als deze blijken, dat Zwolle's positie als centrumstad voor han del, onderwijs en cultuur alle eeuwen door eigenlijk gebaseerd is op leugen en bedrog? De Zwollenaren heten Blauwvingers, dat wil zeggen meinedigen, 349

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 46