beheerders van de fotoafdelingen van deze instellingen zijn enige tijd geleden begonnen alle fotomateriaal betreffende het leven op de Great Plains te verza melen en het naar onderwerp te ordenen (onder aantekening van de herkomst). De foto's worden vervolgens per rubriek gemicroficheerd (maximaal 60 fo to's per fiche). Elke instelling krijgt de beschikking over een complete set fi ches. De foto's worden aan de eigenaren teruggestuurd. Tot dusver nog weinig opmerkelijks. Interessant is evenwel dat voor het mi crofiche gebruik wordt gemaakt van een materiaal dat een resolutievermogen van 200 lijnen per millimeter heeft en dat tussen wit en zwart zestien verschil lende grijstonen kan onderscheiden. Een goed leesapparaat geeft daardoor bij gebruikmaking van een zilverkopie een weergave van dezelfde kwaliteit als een fotografisch afdruk. Fotografische afdrukken van een dergelijke zilverkopie vervaardigd, zijn met het blote oog niet te onderscheiden van afdrukken ver vaardigd van een origineel negatief. Bovendien zou het mogelijk zijn later op namen toe te voegen. Aanvragers van buiten ontvangen in eerste instantie een diazokopie (hier van kunnen geen, althans geen goede, fotografische afdrukken worden ver vaardigd), maken hun keus en bestellen een fotografische afdruk. Bezoekers van de studiezaal hoeven nu niet meer in de fotobakken te graaien en schijnen tevreden achter het leesapparaat te zitten, in sneltreinvaart hun 60 opnamen per fiche bekijkend. De ervaring van de inleider was dat nu aanzienlijk meer materiaal voor publikaties wordt gebruikt dan voorheen. Een beheerder grijpt dikwijls naar dezelfde hem bekende foto's, veel klanten wagen zich niet aan onbekend materiaal. Of dit type microfiche in Europa leverbaar is, moet nog worden onderzocht. Het is in elk geval niet hoopgevend dat het aan enkele standhouders op de onlangs te Keulen gehouden Fotokina onbekend was. Bij het National Air and Space Museum (Smithsonian Institution) wordt voor de opslag van een ander relatief nieuw medium gebruik gemaakt, name lijk de videodisc. Eén disc draagt 100.000 afbeeldingen. Bij de demonstratie waren zoeksnelheid en beeldkwaliteit verbluffend. Vooralsnog zou het systeem pas lonend zijn voor bestanden met meer dan 1.000.000 items. Bij het Natio nal Air en Space Museum is men nu bezig met de voorbereiding van de vijfde disc. Het materiaal wordt eerst gefilmd (35 mm), de film wordt in een labora torium (350 per uur) met een snelheid van één beeldje per 10 seconden inge lezen, waarna de disc wordt vervaardigd. Zijn de kosten voor de voorbereiding en de feitelijke overbrenging op een disc nog hoog, de kosten van de vervaardiging van een kopiedisc zijn verhou dingsgewijs laag. Daardoor zal het mogelijk worden grote bestanden tegen een aanvaardbare prijs in kopievorm te verwerven. Binnen Nederlandse verhoudingen zullen beheerders van fotografisch (en kaart-) materiaal voorlopig alleen door samenwerking van deze techniek ge bruik kunnen maken. Opvallend was dat geen van de inleiders bereid was selecties uit collecties te kopiëren. Ook op het selecteren van dit beeldmateriaal lijkt een taboe te rusten. Het is wenselijk dat, tenminste binnen Nederland, een integrale visie op de selectie en, eventuele, vernietiging van alle voor bewaring in archieven in aan merking komende materiaal wordt ontwikkeld. Een openstelling van de deu- ren voor alle geproduceerde 'moderne media' (het CBS-archief in New-York groeit met 100 videobanden per dag) zal niet alleen onherroepelijk tot een tweede breakdown van het archiefwezen leiden, maar bovendien een nervous break down bij de meeste beheerders veroorzaken. J. N. T. van Albada en J. P. Sigmond Noot 1 The Society of American Archivists, saa NewsletterChicago August 1986, issn 0091-5971. 339 338

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 41