en hoedster van de joodse archieven aldaar. In de loop der werkzaamheden bleek
overigens dat het eigenlijk ondoenlijk is om joodse archieven te inventariseren
zonder kennis van Hebreeuws en Jiddisch. Wanneer de ordening van de stuk
ken in de Rosenthaliana afgemaakt zal worden want het werk is nog lang niet
voltooid - zal dat zeker moeten gebeuren door een archivistisch geschoolde die
wel die kennis in huis heeft.3 Op dit moment zijn twee archieven definitief geïn
ventariseerd: dat van Jacob Frankel, die van 1853 tot 1882 opperrabbijn was
van Overijssel, en het conglomeraat van archiefjes van de joodse gemeenschap
te Oldenzaal.4 De rest van de verzameling is voor het grootste deel toeganke
lijk middels voorlopige inventarissen of plaatsingslijsten.5 Een overzicht van
het gehele bestand, dat na opberging in archiefdozen een omvang heeft van circa
twintig meter, is aanwezig in de Rosenthaliana. Hierbij moet worden opgemerkt
dat een aantal archiefjes uit niet veel meer bestaat dan de inhoud van één om
slag. Een apart probleem wordt gevormd door gedrukte stukken waarvan niet
altijd duidelijk is of zij bij de archieven van de desbetreffende personen of in
stellingen horen of dat zij gecollectioneerd zijn door de conservatoren. Het gaat
hier met name om plano's. Dit indelingsprobleem klemt des te meer, omdat
de Rosenthaliana een aparte fichescatalogus van plano's bezit.
Over de verwerving van de collectie is teleurstellend weinig te vinden in de
jaarverslagen en de correspondentie van de conservatoren. Dat is overigens niet
zo verwonderlijk gezien het feit dat in bibliotheken de liefde voor het handge
schreven erfdeel zich vooral toespitste op handschriften in de traditionele be
tekenis: handgeschreven boeken, gecalligrafeerde en geïllumineerde stukken
en natuurlijk autografen van bekende persoonlijkheden. Daarin passen weer
wel notulenboeken van verenigingen, besnijdenisboekjes etc. die we dan ook
opgenomen zien in de handschriftencatalogus. Wel werd tijdens de eerste we
reldoorlog de toenmalige conservator J. M. Hillesum geconfronteerd met een
van die functies van archivalia die verhoudingsgewijze zeldzaam is: als bewijs
van rechten van de burger. Wat was het geval? De Rosenthaliana had van het
gemeentearchief van Amsterdam ruim honderd oude besnijdenisboekjes in be
waring gekregen, blijkbaar om de uiteraard Hebreeuwse namen daarin te iden
tificeren. Hillesum verzuchtte naar aanleiding hiervan in 1916: 'Had ik ooit kun
nen vermoeden dat inlichtingen uit deze boeken zoo dikwerf zouden worden
gevraagd en van zoo verstrekkend belang voor sommige personen konden zijn,
ik had deze besnijdenisboekjes rustig gelaten waar zij waren. Nu heeft mij het
bezit dezer boeken de overtuiging geschonken dat onze archivalia niet langer
een dood kapitaal mogen blijven maar door behoorlijke alphabetische registratie
vruchtbaar behooren te worden'.6 Pas uit het jaarverslag van 1918 bleek welk
juridisch belang de boekjes hadden: Nederlanders in het buitenland konden er
mee hun Nederlanderschap, en dus neutraliteit, tegenover de regeringen der oor
logvoerende landen bewijzen. Er werd daarom een post van 360,— uitgetrok
ken om een index te vervaardigen. Dit gebeurde eerst door mr. Izak Prins en
later door de leraar Hebreeuws L. Cohen.7 De tienduizenden namen die door
hen en hun opvolgers werden geficheerd zijn overigens tijdens de tweede we
reldoorlog verdwenen.8
Een actief beleid ten aanzien van de verwerving van joodse archivalia lijkt
aan deze zaak echter verder niet verbonden te zijn geweest. Eerder zullen de
waarschijnlijk vriendelijk opgedrongen archieven van verenigingen en perso-
260
Vooroorlogs interieur van de Bibliotheca Rosenthaliana in de Universiteits
bibliotheek van Amsterdam, met boven de schoorsteen het postuum geschilderde
portret van Leeser Rosenthal (in de tweede wereldoorlog verdwenen)
Prenten-collectie Bibl. Rosenthaliana
nen met lichte verzuchting wegens tijd- en ruimtegebrek in ontvangst zijn ge
nomen. Toch waren de belangrijke vooroorlogse conservatoren Hillesum (1890-
1930) en L. Hirschel (1930-1940) zeker geen collectioneurs van louter zeldzaam
heden. Zij waren bibliothecarissen met een sterk besef van de historische waarde
van hun eigen tijd. Een van de aardigste verzamelingen van de Rosenthaliana,
die bij de afscheiding der archivalia veel meer gestalte kreeg omdat er tot die
tijd nog zo veel verborgen was gebleven, wordt gevormd door plano's en ge
drukte katernen betrekking hebbende op het vooroorlogse joodse verenigingsle
ven. Deze zijn klaarblijkelijk heel bewust door de beide bibliothecarissen ver
zameld. De talrijke convocaties voor vergaderingen, feestprogramma's,
oproepen etc. vormen als drukwerk ook een organischer geheel met de biblio
theek dan archieven.9 Overigens moet de onderzoeker er rekening mee hou
den dat in de collectie zowel de mediene als de socialistische verenigingen on
dervertegenwoordigd zijn.
Collecties worden echter niet alleen gevormd door gewetensvolle conserva
toren. Elke specialistische bibliotheek heeft zijn eigen trouwe bent van gebrui
kers en bewonderaars die graag testamentair of anderszins meeverzamelt. Dit
geldt zeker voor de Rosenthaliana die, hoezeer ook de oude verzameling van
Leeser Rosenthal de kern ervan was en bleef,10 zich in de twintigste eeuw ont
wikkelde tot het belangrijkste middelpunt van joodse studies in al zijn grada
ties in Nederland. De doorbraak hiervan is vooral gekomen door de eerste we
reldoorlog, en wel door twee factoren. Hillesum noteerde in zijn jaarverslag
261