se te voorkomen, dan moet men ook zo reëel zijn om niet het gebruikelijke van blokken van hoogstens zes dubbele stellingen als uitgangspunt te nemen, maar eenvoudig het maximaal haalbare inpassen. De heer Mulder meent verder, dat stellingen breder dan vijf meter bij onge lijkmatige belasting bij het verrijden gaan 'zwiepen'. Het lijkt mij dat dit door de constructie van de geleidemechanieken en van de stellingen is te voorkomen. Slechte stellingen zwiepen al bij drie meter en stellingen van breder dan vijf meter behoeven dat, mits goed geconstrueerd, niet te doen. De voorbeelden, die de heer Mulder op de pagina's 228-232 geeft van de resultaten van twee herinde lingen in rijksarchiefbewaarplaatsen acht ik dan ook zeer aanvechtbaar; ik geef hieronder mijn visie op hoe men wèl een éclatante ruimtewinst kan boeken. Het gaat in beide gevallen om ruimten, die volgens de afgedrukte tekeningen alleen in het midden een wand of een rij kolommen hebben. De schaal blijkt in de tekeningen a en b van de heer Mulder niet helemaal te kloppen. De breedte van één kast is namelijk exact even groot als de diepte van twee, met andere woorden, op grond van de tekening lijkt het alsof leg borden van 1,00 X 0,50 meter zijn gebruikt, wat uiteraard ongebruikelijk is en ook niet overeenstemt met Mulders opgaven. Om toch vergelijkbare resulta ten te houden, heb ik aangenomen, dat de gangpaden op Mulders tekeningen wel 0,80 meter breed zijn. Een dubbele stelling is, inclusief stootblokken, 0,80 meter diep (hoewel er smallere in de handel zijn). De hoofdgangpaden heb ik op 1,20 meter gesteld, de verplaatsbare op 0,80 meter. De deuren heb ik alle vrijgelaten. Bij het eerste voorbeeld a en b valt het op, dat er bovenaan in de tekening a (met vaste stellingen) 11 vaste stellingen staan, op tekening b slechts 3, hoe wel in dat deel van het depot (met de verrolbare stellingen) de beschikbare ruimte niet is gewijzigd. Dit scheelt 8x7 meter planklengte, waardoor de ruimtewinst volgens Mulders eigen normen dus geen 266 maar 322 moet bedragen, dus 16,5%. Bij herinrichting met verrolbare stellingen resulteren: 3500 meter, dus een ruimtewinst van 79,2%Wanneer men de bovenste planken van de verrol bare stellingen zou verliezen, is het resultaat 3032 meter, dus een ruimtewinst van 55,2%. Bij de voorbeelden dene klopt de verhouding tussen breedte en diepte van de stellingen wel, ik heb de verhouding 1 mm 18,5 cm aangehouden (27 mm 5 meter). Het is mij, wat Mulders indeling van verrolbare stellingen op schets dbetreft, niet duidelijk, waarom de gangpaden in de linkerhelft, respectievelijk circa 1,35 en 2,75 breed moeten zijn. De ruimte is in totaal 9 meter breed, en volgens Mul ders norm kunnen er dus twee rijen verrolbare stellingen in (zonder paden aan de zijkanten) van respectievelijk drie en vier kasten breed, wat een totale breedte van zeven oplevert in plaats van vijf. Men houdt dan een royaal middenpad over; er vallen enkele stellingen af om de deur links vrij te laten, maar er is el ders ook weer ruimte om vaste stellingen bij te plaatsen. De bergingswinst is bij deze berekening geen 259 meter, maar 4x2x 20 x7 560 meter extra, dus 819 meter 26,4%. Wil men aan vier kanten vrije ruimte om de blokken laten, dan is er in ieder geval langs de wanden door de handhaving of plaatsing van vaste stellingen een aanzienlijke ruimte te winnen. Schets a/b Herindeling met verrijdbare stellingen 32 vaste, enkelzijdige 1-meter secties 224 meter 468 verrijdbare enkelzijdige 1-meter secties 3276 meter of 2808 meter Bergingscapaciteit 3500 meter of 3032 Bergingswinst ten opzichte van 1953 meter: 1547 of 1079 meter 79,2% of 55,2%.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 28