De speld en de hooiberg Over ontsluiting, beschikbaarstellen en automatisering J. P. Sigmond In 1982 ben ik eens begonnen aan een artikel, handelend over de inventaris als toegang op archieven. Aanleiding daartoe was een bij mij opkomende erger nis over de voortdurende klaagzangen die te horen waren over de slechte toe gankelijkheid van archieven. Inventarissen zouden niet op de vraag van de ge bruikers inspelen, onderwerpsgewijze ontsluiting zou dat wel doen en de computer zou alle problemen oplossen. Tot publikatie is het toen niet geko men. Het thema is mij echter bezig blijven houden en het is mij gebleken dat de toen in mijn 'aanzet' gesignaleerde problematiek eerder aan actualiteit heeft gewonnen dan verloren. Ik ga het derhalve nog eens proberen, hopelijk wat wijzer geworden in de loop der jaren en gesterkt door gesprekken en observa ties tijdens mijn verblijf in de Verenigde Staten. Daartoe in staat gesteld door de Andrew W. Mellon Foundation en The National Endowment for the Hu manities heb ik in de zomer van 1986 een maand lang onderzoek kunnen doen in de Bentley Historical Library in Ann Arbor, Michigan.1 Doel van mijn ver blijf was na te gaan wat er op het gebied van ontsluiting, beschikbaarstelling en automatisering op dit moment gaande is in de Verenigde Staten en in hoe verre wij in Nederland daaruit bepaalde consequenties kunnen trekken. Voor gegevens betreffende de Amerikaanse situatie baseer ik mij op literatuur, 'ocu- laire inspectie' en gesprekken met Amerikaanse collega's.2 Uitgangspunt van mijn artikel dat de status nascendi niet te boven kwam, was, zoals aangegeven, de onvrede van archiefgebruikers met de belangrijkste toe gang op archiefmateriaal die archivarissen voortbrengen, de inventaris. Die on vrede is niet nieuw. Al in het begin van deze eeuw treft men in het Nederlandsch Archievenblad discussie aan over dit onderwerp, waarbij die tussen de histori cus P. J. Blok en S. Muller nog steeds tot de lezenswaardigste behoort.3 Mijns inziens valt veel van de gesignaleerde onvrede van de gebruikers terug te voeren op het feit dat zij valse verwachtingen hebben van een inventaris, dat hen niet altijd duidelijk is welke gedachten aan de inventaris ten grondslag lig gen en dat zij daardoor een inventaris niet optimaal kunnen hanteren. Met na me door de soms gedetailleerde beschrijvingen van de losse stukken wordt de indruk gewekt dat in de inventaris het verstrekken van inhoudelijke informa tie voorop staat, dat de inventaris een toegang is, ontworpen om de inhoud van de stukken aan de gebruiker te onthullen. Dat is natuurlijk niet het geval en het is ook nooit de bedoeling geweest. Al in de Handleiding lieten Muller, Fruin en Feith daarover geen misverstand bestaan. Onder paragraaf 37 lezen wij: 'Bij het beschrijven van een archief sta op de voorgrond dat de inventaris slechts als een wegwijzer behoeft te dienen; hij (de archivaris) geve dus een overzicht van de inhoud van het archief, niet de inhoud der stukken.' Op de toelichting op deze paragraaf blijkt nogmaals ondubbelzinnig wat bedoeld is: 'Hij die er naar streeft den inhoud van elk stuk bekend te maken, verricht ongetwijfeld een nuttig werk, maar hij maakt geen inventaris van het archief ,..'.4 Voor het nader toegankelijk maken van stukken geeft de Handleiding vervolgens verscheidene, bekende en beproefde hulpmiddelen zoals klappers, regesten etc. Ook nu nog zegt het Lexicon van Nederlandse archieftermen kort en bon dig onder nr. 109: 'Een archiefinventaris is een systematisch geheel van be schrijvingen van de bestanddelen van een archief.'5 H. A. Taylor maakt in zijn boek The arrangement and description of archival materials6 een aardige ver gelijking. Hij ziet overeenkomsten tussen een archiefinventaris en een stadsplat tegrond. De straten en de voornaamste gebouwen zijn er op vermeld. De ge bruiker kan de straat die hij zoekt vinden, maar als hij wil weten wie er wonen, heeft hij meer nodig, zeker als het een lange straat betreft (een serie). Dan heeft hij straatnamenregisters, adresboeken etc. nodig, of, in archieftermen: nade re toegangen. Naar mijn idee zijn bezoekers, onderzoekers in veel gevallen onbekend met het bovenstaande en buiten zij de mogelijkheden van de inventaris onvoldoende uit. Als men van a naar B gaat, gebruik makend van een auto, dan mag men niet klagen dat de auto niet kan vliegen. Daarvoor is hij niet ontworpen en men mag dat 'gebrek' niet als kriterium gebruiken om diezelfde auto als een ondeugdelijk vervoersmiddel te kwalificeren. Echter, de zelfgenoegzame vaststelling dat de kritiek op de inventaris op een misverstand berust, mag er niet toe leiden dat de archivaris opgelucht achterover leunt. Er is een frictie- punt: de archivaris wekt de schijn zich alleen te interesseren voor de stukken en hun ordening als doel op zich, de onderzoeker lijkt alleen geïnteresseerd in de inhoud, ongeacht de herkomst. Als zodanig blijft overeind staan, dat de inventaris als toegang onvoldoende begrepen wordt. En ook blijft de vraag onbeantwoord of de inventaris, bij goed gebruik, wel de best denkbare toe gang is. Een bezinning is op zijn plaats, zeker nu de computer ongekende nieuwe mogelijkheden in zich lijkt te bergen. Een tweede punt waaraan ik in mijn in een vroeg stadium geaborteerde penne- vrucht aandacht schonk, was de naderende automatisering in relatie tot het toegankelijk maken en beschikbaar stellen van archieven. Mijn angst bestond erin dat de automatisering op dat punt overspannen verwachtingen zou wek ken en dat technieken, die hun diensten bewezen hadden en nog steeds bewij zen in de bibliotheek- en documentatiewereld, kritiekloos overgenomen zou den worden, met voorbijgaan aan de specifieke eisen die men aan het bewerken van archieven moet stellen. Met name door de schier grenzeloze mogelijkhe den die de computer biedt ten aanzien van onderwerpsgewijze bevraging, zou de verleiding kunnen ontstaan de ordeningsmethodes, die ten grondslag lig gen aan de 'klassieke' inventaris te laten varen en in te ruilen voor meer naar pertinentie neigende methoden van ordening. 283 282

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1987 | | pagina 13