Bespreking van boeken fesssional qualification. As an outcome the Society has established its own in- service training course, initially through the good offices of a reputable cor respondence college (Wolsey Hall, Oxford) and its first students to complete this course did so successfully during 1983 and were awarded the Society's di ploma. So, too, for some years the Technical Committee has overseen the trai ning of conservationists and has also approved certain repositories as provi ding adequate facilities for that training. Over the years the regional pattern has been maintained and has expanded, but, although there are still a small number of Commonwealth members, this aspect of association has not grown, more especially as somewhat comparable professional bodies have been established in other lands. The Society holds its Annual General Meeting in London, previously in December, but from 1985 in January and an annual Conference, usually in April, lasting three days, which so far has been dependent for a venue upon an invitation from one or more of the record offices from which members are drawn in a particular county area. The nature of these Conferences is gradually changing with a greater em phasis on the discussion of professional problems ans less upon visits of pro fessional historic interest. Problems of the future which face the Society tend to cluster around the need for a national policy in this country towards archives as part of our cultural heritage; the need for an ever growing degree of professionalism linked with the proper recognition of training courses and methods and some form of pro fessional registration; and the increasing problem of relating the needs and aims of the traditional archivist to those of the record manager and of the in formation scientist. The rapid growth in membership and the increasingly active role that the Society is taking are putting a very heavy strain on the organisati on run by honorary officers. The Council has resolved to work towards the establishment of a paid secretariat as soon as resources permit. Felix Hull Noot Eerder gepubliceerd in Janus 1985, 2. 246 Toverij WILLEM de BLÉCOURT en marijke GIJSWIJT-HOFSTRA (red.) Kwade mensen. To verij in Nederland. Themanummer van Volkskundig Bulletin 12,1 (april 1986). Het viel allemaal in Nederland wel mee. Dat is nog steeds het heersende idee over de heksenvervolgingen in ons land. Niet alleen is het aantal vervolgingen geringer dan elders, ook beginnen ze later en houden ze eerder op. De klandi zie van de heksenwaag in Oudewater zou dan ook vooral of zelfs uitsluitend bestaan hebben uit onze bijgelovige oosterburen. Dit beeld, in grote trekken geschapen door Jacobus Scheltema in 1828, staat thans nog steeds overeind, hoewel er sindsdien vele publikaties over heksenprocessen zijn verschenen, waar bij met name archivarissen zich niet onbetuigd hebben gelaten. Willem de Blécourt prikt in zijn historiografische inleiding in deze bundel over toverij in Nederland enkele gaten in dit beeld van Hollandse nuchterheid en gematigheid. Terecht pleit hij voor een meer systematisch bronnenonder zoek, dat, gezien de bestuurlijke en juridische versnipperheid van Nederland, het beste lokaal en regionaal kan worden aangepakt. In navolging van buiten lands onderzoek pleit hij bovendien voor een breder onderzoeksterrein dan al leen dat van heksenvervolging, namelijk het geloof in het beoefenen van goed aardige en kwaadaardige magie, waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen volk en elite. Dit heeft als consequentie dat onderzoekers niet meer de archiefstukken van na het laatste lokale heksenproces ongelezen kunnen laten. Ook moeten zij zich verdiepen in andere bronnen dan de rechterlijke, bijvoor beeld in kerkeraadsnotulen. Deze bundel biedt nog slechts ten dele resultaten van deze nieuwe benade ring; grotendeels zijn het tussenverslagen van nog lopend onderzoek. In vier bijdragen wordt een bepaalde streek of provincie onder de loep genomen: Pe ter Priester en Anton Barske behandelden de provincie Groningen, Ingrid Evers Nederlands en Belgisch Limburg, Marijke Gijswijt-Hofstra Zeeland en Hans de Waardt de Veluwe. Het valt op dat het aantal slachtoffers van heksenpro cessen enorm varieert. De Veluwe en Zeeland lijken nog het best te beantwoor den aan het traditionele beeld, met respectievelijk geen en drie slachtoffers. In Groningen daarentegen moesten tenminste 57 personen het feit dat ze werden aangezien voor heks met de dood bekopen en in de beide Limburgen 167. De enorme piek aldaar in het decennium 1610- 1619 (72 slachtoffers) alleen al noodt tot nader onderzoek. Het zal niemand verbazen, dat uit deze onderzoe kingen ook weer duidelijk wordt dat de meeste slachtoffers vrouwen waren. Het interessante van deze bundel is, naast deze voorlopige inventarisaties die 247

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 35