Geldersch-Overijsselsche Zuivelbond (g.o.z.) benaderd. Het contact met de ze organisaties en de wijze waarop dit verliep, zouden later van cruciaal be lang blijken te zijn voor de campagne. Het resultaat van de werkzaamheden tot dat moment was dat inzicht was verkregen in de complexe structuur van het organisatiewezen in de landbouw in Overijssel in verleden en heden en dat de eerste contacten met de standsor ganisaties waren gelegd. Nu de oriënterende en voorbereidende werkzaamhe den waren afgesloten, kon de daadwerkelijke opsporing van archieven een aan vang nemen. In de periode waarin deze speurtocht vorm kreeg, werden de contacten met de standsorganisaties uitgebouwd, terwijl ook getracht werd de pers bij onze activiteiten te betrekken. De start van de eigenlijke opsporing en acquisitie Er werd een begin gemaakt met het schriftelijk benaderen van de in de over zichten vermelde personen, verenigingen en instellingen, eerst de zuivelfabrie ken, daarna de coöperatieve aan- en verkoopverenigingen. In de brief die aan hen werd gestuurd, werd gewezen op het belang van archieven voor historisch onderzoek en op de mogelijkheid om de archieven in bewaring te geven aan het Rijksarchief in Overijssel. Daarnaast werd enige informatie gegeven over het archiefwezen in het algemeen. Tevens werd reeds bij voorbaat gewezen op de mogelijkheid om, indien een archief in bewaring gegeven wordt, de open baarheid daarvan te beperken. Hoogstens 5% van de coöperaties reageerde uit zichzelf en dan bijna altijd negatief. Vier a zes weken na het versturen van de brief werden de aangeschre ven coöperaties en personen die niet gereageerd hadden, opgebeld. Vaak bleek dan dat men met de brief geen raad had geweten en hem als niet urgent terzij de had gelegd. In de telefoongesprekken moesten de mensen, nadat eerst nog maals was uitgelegd waar het om ging, overreed worden om mee te werken. Het werden vaak lange telefoongesprekken waarin stug volhouden geboden was. Soms met uiteindelijk succes, soms ook niet. Verschillende redenen zijn op te sommen voor de weigering of aarzeling om met het rijksarchief zaken te doen. Ik noem er hier vijf: beperkte interesse in de geschiedenis van de vereniging ('het is toch allemaal verleden') geen tijd ('de oogst moet binnen' en varianten naargelang het jaargetijde) weinig belang voor de vereniging om archief in bewaring te geven ('we verdie nen er niets aan', 'we hebben genoeg ruimte' of 'de notulen staan zo mooi in de bestuurskamer') wantrouwen jegens rijksinstellingen ('de fiod loopt de deur bij jullie zeker Plat') angst voor openbaarheid in het algemeen. De angst voor openbaarheid was vrij algemeen en werd vooral ingegeven door de vrees dat mensen uit de plaats waar de zuivelfabriek of de aan- en verkoop- vereniging was gevestigd, naar het rijksarchief zouden gaan om uit te zoeken of hun grootvader of buurman rood stond bij de vereniging of met het vetge- 206 halte van de melk knoeide. De angst voor openbaarheid was ook nogal eens ingegeven door het besef dat het eigenmachtig optreden van vroegere direc teuren of zaakvoerders anno 1983 wel eens een autoritaire en willekeurige in druk kon wekken. Dat gold bij voorbeeld hun beleid inzake debiteuren. Het succes in deze contacten hing echter behalve van onze overredingskracht in hoge mate af van twee andere elementen, namelijk het contact dat wij met de stands- en koepelorganisaties onderhielden, en de bekendheid die wij via de pers aan onze campagne trachtten te geven. De contacten met de stands- en koepelorganisaties De contacten met de o.l.m., de grootste standsorganisatie in de provincie, ver liepen steeds voorspoediger, mede door de op handen zijnde verhuizing van deze instelling. Zomer 1982 besloot de o.l.m. haar oude archieven in bewa ring te geven aan het rijksarchief en haar afdelingen aan te bevelen dit even eens te doen. Verder was de O.l.m. bereid meer bekendheid te geven aan onze campagne en, waar dit van pas kwam, een goed woordje voor ons te doen. Daar stond tegenover dat de G.o.z. niet voelde voor samenwerking met het rijksarchief. Deze zuivelbond meende dat oude archieven van aangesloten ver enigingen, wanneer deze daar afstand van wilden doen, in principe bewaard dienden te worden op het hoofdkantoor van de bond. Een eigen actief acqui sitiebeleid werd echter niet gevoerd. Dit standpunt was uiteraard het goed recht van deze organisatie maar bemoeilijkte de entree in die sector. De contacten met de beide andere standsorganisaties, a.b.t.b. en c.b.t.b., waren neutraler van toon. De kring Overijssel van de a.b.t.b. verleende geen actieve medewerking aan de campagne maar keerde zich er ook niet tegen, zo dat coöperaties die aan de a.b.t.b. gelieerd waren, zonder problemen bena derd konden worden. De afdelingen/coöperaties van de a.b.t.b. waren echter in de loop der jaren minder zelfstandig en minder veelzijdig in hun activiteiten dan de bij de o.l.m. aangesloten verenigingen, zodat ook de archieven min der omvangrijk waren. De c.b.t.b. gaf na enige aarzeling een groot deel van haar eigen oud archief in bewaring aan het rijksarchief maar speelde verder voor onze campagne nauwelijks een rol. Deze standsorganisatie was in Over ijssel pas laat actief geworden en is altijd van beperkte omvang gebleven. De pers Met betrekking tot het andere aspect waar het succes in deze fase mede van afhing, namelijk het verkrijgen van medewerking van de pers, speelde de O.l.m. ook een rol. Juli 1982 verscheen een uitgebreid artikel over de speur tocht naar landbouwarchieven in De Landbode, het ledenorgaan van de O.l.m.2 Via de journalist die dit artikel schreef, werd weer toegang gekregen tot het 'boerenprogramma' van Radio-Oost. Met name het artikel in De Landbode bleek van groot nut te zijn. Niet dat daags na het verschijnen de telefoon roodgloeiend stond, maar het bleek zin vol om bij brieven aan verenigingen, instellingen of personen die wij om hun 207

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 15