De acquisitie van agrarische archieven
Een campagne van het Rijksarchief in Overijssel
B. Hijma
In dit artikel wil ik verslag uitbrengen van een in 1982 en 1983 door het Rijks
archief in Overijssel gevoerde campagne om archieven van organisaties actief
op agrarisch gebied op te sporen en zo mogelijk te acquireren. Na een chrono
logisch verslag van de acquisitiecampagne, waarin met name de gevolgde werk
wijze en de gehanteerde methoden aan de orde komen, zal ik enige aandacht
besteden aan de toestand van deze archieven en de inventarisatie ervan.
Achtergronden van de acquisitiecampagne
De campagne om 'agrarische archieven' op te sporen en, indien mogelijk, te
verwerven, paste in het sedert enige jaren door het Rijksarchief in Overijssel
gevoerde acquisitiebeleid, waarbij door middel van een sectorsgewijze aanpak
getracht wordt geleidelijk het gehele maatschappelijke spectrum in deze pro
vincie de revue te laten passeren.
Begin 1982 werd aan de agrarische sector, waarbij in de eerste plaats gedacht
werd aan de talrijke coöperatieve verenigingen, prioriteit gegeven, omdat er
weinig archieven op dit voor de provincie Overijssel zo belangrijke terrein op
het rijksarchief waren en bovendien de kans groot leek dat ten gevolge van het
gestaag voortschrijdende fusieproces in het agrarische organisatiewezen juist
in deze sector archieven verloren zouden gaan.
Naast enkele zeer onvolledige archieven van kleine zuivelfabrieken en het ar
chief van de Vereniging tot verbetering van het paardenras in Overijssel bezat
het rijksarchief geen specifieke agrarische archieven. Deze situatie was het ge
volg van het tot dan toe gevoerde passieve acquisitiebeleid ten aanzien van de
ze sector. Een ander gevolg van dit beleid was dat er op het rijksarchief een grote
onbekendheid met verenigingen en instellingen op agrarisch gebied bestond,
met uitzondering van overheidsdiensten als de Landbouwconsulentschappen
en de Provinciale Dienst voor de Bedrijfsontwikkeling waarmee men via de rijks
archiefinspectie in aanraking kwam. Men had geen zicht op de vele verenigin
gen en instellingen die bestaan hadden en nog bestonden en op de talrijke dwars
verbindingen daartussen. Fusies en naamsveranderingen leken op het eerste
gezicht onontwarbaarDoor middel van een vooronderzoek zou de nodige ken-
nis verkregen moeten worden van het 'organisatiewezen' in de agrarische sec
tor. Toen besloten werd een actief acquisitiebeleid te gaan voeren moest ech
ter niet alleen geconstateerd worden dat het rijksarchief niet over de noodza
kelijke kennis beschikte, maar ook dat men geen toegang had tot de vrij gesloten
agrarische wereld.
Om de campagne voor te bereiden en uit te voeren werd ik per 1 maart 1982
aangetrokken. Als afgestudeerd historicus met enige onderzoekservaring op
het gebied van de land- en tuinbouw kon ik op deze wijze mijn vervangende
dienstplicht op een nuttige wijze vervullen. De campagne werd door mij opge
zet en uitgevoerd in samenwerking met W. A. Hoffstadt en onder supervisie
van drs. P. W. J. den Otter.
Uitgangspunt bij de campagne was de acquisitie van archieven die van boven
lokaal belang konden worden geacht. Er werd echter al snel besloten dat het
rijksarchief soms ook archieven van overwegend lokaal belang zou acquire
ren, wanneer de verwachting gerechtvaardigd leek dat deze anders verloren
zouden gaan. Immers in Overijssel is geenszins sprake van een dekkend net
van gemeente- en/of streekarchieven.
Vooronderzoek en oriënterende contacten
Begonnen werd met het inlezen in de bestaande literatuur op het gebied van
de landbouw. Deze literatuur was met betrekking tot Overijssel van geringe
omvang en in feite beperkt tot enkele gedenkboeken van coöperatieve land-
bouwbanken en aan- en verkoopverenigingen. Na dit inlezen, dat nog vrij weinig
materiaal leverde voor het meer praktisch gerichte acquisitie werk, bleek het
maken van overzichten van de verenigingen en instellingen die in de land- en
tuinbouw bestaan hadden en nog bestonden, noodzakelijk te zijn. De nadruk
zou hierbij moeten liggen op coöperatieve verenigingen. Deze overzichten wer
den samengesteld op basis van verschillende bronnen. Het belangrijkst waren
daarbij de Handelsregisters van de Kamers van Koophandel in Deventer, Hen
gelo en Zwolle en de gedurende vele jaren door het ministerie, waaronder de
landbouw viel, uitgegeven 'Lijst van officieele personen, instellingen en ver-
eenigingen op land- en tuinbouwgebied'.1 Bij het opstellen van deze overzich
ten werd, in het geval van inmiddels opgeheven verenigingen, vooral gelet op
gegevens uit de jaren 60. Vermoed werd dat gegevens uit deze periode, waar
in de meeste verenigingen nog (zelfstandig) bestonden, veelal nog bruikbaar
zouden zijn. Met gegevens betreffende verenigingen en personen van vóór 1960
en zeker van vóór 1950 is weinig meer te beginnen, althans niet via het syste
matisch benaderen van (familieleden van) oud-bestuursleden.
Drie maanden na het begin van de campagne waren deze overzichten ge
reed. Gedetailleerde gegevens over de vele plaatselijke verenigingen waren nu
voorhanden. De opgespoorde verenigingen werden in deze overzichten geor
dend naar de tak van het agrarische bedrijf en de plaats van vestiging. Parallel
hieraan werden in deze fase de eerste contacten gelegd met de stands- en koe
pelorganisaties. Achtereenvolgens werden de Overijsselsche Landbouw Maat
schappij (o.l.m.), de Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond (a.b.t.b.), de
Christelijke Boeren- en Tuindersbond, afdeling Overijssel (c.b.t.b.) en de
205
204