pen voor het verrichten van werkzaamheden als het onderhoud van wegen en
waterlossingen.
Na het vertrek van Napoleon verandert er niets in de positie van de gemeen
te. De buurschap blijft verstoken van bevoegdheid tot bestuur. De overheid
ziet alleen de 'marken': er zijn immers onverdeelde, zogenaamde woeste gron
den en evenals in Overijssel en Gelderland moeten er dus in Drenthe, naar haar
mening, markeorganisaties zijn, bestaande uit de eigenaren van die gronden.
Wat men nu marke gaat noemen, is niet hetzelfde als de buurschap; deze om
vat immers ook de meiers en misschien ook keuters. In de negentiende eeuw
wordt het gebruikelijk dat de overheid en de met haar meedenkenden spreekt
over markegenootschappen en marken. Dat er in wezen geen markegenoot
schappen bestaan, dat er buurschappen zijn die ruimer zijn dan de zogenaam
de marken en ook nog een soort overheidsgezag uitoefenen, ontgaat de over
heid. Vroeger of later gaat de buur het nieuwe taalgebruik overnemen en noemen
ze zich markegenoten, ook wanneer ze niet optreden als eigenaren en beheer
ders van de 'marken'. Aldus de stelling van Heringa.
Zijn redenering en motivering is overtuigend. Het resultaat stijgt uit boven
een verschil in terminologie van de dorpsgemeenschap. Het geeft een genuan
ceerder kijk op de inrichting van het leven op het platteland en heeft in Dren
the al enige commotie te weeg gebracht. Wellicht verdient een vergelijking van
het Drentse onderzoek in Overijssel en Gelderland aanbeveling.
Paul Brood
Noten
1 b.h.slicher van bath, Mensch en land in de
Middeleeuwen (Assen 1944). Zie ook de discus
sie met Heringa in: Ons Waardeel, tijdschrift
van de Drentse Historische Vereniging 3 (1983)
129-136.
2 j. heringa De buurschap en haar marke
(Drentse Historische Studiën v) (Assen 1982)
en idem 'Lijnen en stippellijnen in de geschie
denis van de buurschap', in: Nieuwe Drentse
Volksalmanak 102 (1985) 69- 127.
Een Bataafs-Franse elite
O.schutte, De Orde van de Unie. De Walburg Pers Zutphen 1985. Werken
Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde ix.
isbn 90 6011417, ƒ54,—.
In de historiografie van de Bataafs-Franse periode (1795 - 1813) overheerste
lange tijd het beeld, vooral door H. T. Colenbrander bepaald, van een weinig
verheffende fase uit onze geschiedenis: verdrijving van de Oranjes, grote on
derlinge verdeeldheid, toenemend verval, onderworpenheid aan Frankrijk etc.
Bovendien waren de bestuursarchieven uit deze tijd slecht ontsloten en voor
een goede geschiedschrijving is raadpleging van de vele 'Nederlandse' bescheiden
in de minder goed bereikbare Archives Nationales te Parijs vaak onmisbaar.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat tot voor ongeveer twintig jaar weinig
werken over dit tijdvak verschenen. Daarin kwam verandering toen de histo
rici zich bewust werden van het eigen karakter van de 'Bataafse revolutie' en
172
Ctji-Aa PiitMpiH m;
Keten van de Orde van de Unie, plaque en kruis (voor- en achterzijde).
Ingetekende gravure op perkament door AP. Giraud, 1808.
Foto: Hoge Raad van Adel (blz. 13 in het boek), welwillend door de auteur ter
beschikking gesteld.
van het feit dat vele bestuurlijke, politieke, juridische, financiële en andere
ontwikkelingen van na 1813 vaak hun oorsprong in de periode 1795 - 1810 von
den. De verschijning van de gedegen monografie van S. Schama markeert dit
keerpunt.1 Min of meer gelijktijdig werden de gewestelijke bestuursarchieven
uit de Bataafs-Franse tijd beter voor onderzoek toegankelijk gemaakt.2
De auteur, jurist, archivaris en secretaris van de Hoge Raad van Adel, is op
dit terrein geen onbekende. Zij huidige boek is een voortzetting van en vooral
aanvulling op zijn eerdere publikatie in De Nederlandsche Leeuw.3 Reeds acht