Een opzienbarend gebouw
voor het Rijksarchief in Noord-Brabant
L.P.L. Pirenne
Historie
Toen op 1 maart 1880 de eerste rijksarchivaris in Noord-Brabant aantrad in
de persoon van mr. C. N. Krom, was het ondermeer diens opdracht een nieuw
gebouw tot stand te brengen voor dit rijksarchief. Dat de molens van de rijks
overheid toen wél snel konden werken wordt duidelijk wanneer we ons reali
seren, dat reeds in 1883 dit nieuwe gebouw kon worden betrokken.1 Vergroot
tussen 1887 en 1890 heeft het als proefmodel gefungeerd voor het in 1902 aan
het Haagse Bleyenburg opgeleverde gebouw van het Algemeen Rijksarchief.2
De voortvarende wijze waarop Krom en zijn opvolgers het werk aanpakten
had tot gevolg, dat het gebouw reeds snel dichtslibte, zodat al in het jaarverslag
over 1904 geklaagd wordt over het ernstige ruimtegebrek; een klacht, die zich
regelmatig zal herhalen.3
Door verbouwingen, herinrichtingen en huur van ruimten is decennia lang
getracht de situatie meester te blijven. In de jaren dertig werd door plaatsing
van stalen stellingen de capaciteit van de depots aanmerkelijk uitgebreid en een
noodkelder gegraven onder de voorbouw. In de jaren zestig werd een aantal
nieuwe werkkamers geïmproviseerd. In 1973 konden in het leegkomende voor
malige griffiegebouw naast het rijksarchief zeven vertrekken worden betrok
ken, terwijl in 1979 de capaciteit van de studiezaal met kunst- en vliegwerk werd
vergroot, zij het dat daardoor de per bezoeker beschikbare ruimte in feite be
neden een aanvaardbaar niveau kwam te liggen.
Verlichting bracht ook de snelle groei van het gemeentelijk archiefwezen in
Noord-Brabant, waardoor een groot aantal oud-rechterlijke en notariële ar
chieven in bewaring kon worden gegeven en de acquisitie van particuliere ar
chieven werd gedeeld in een groeiende overleg-bereidheid.
Van de andere kant werd de druk op de ketel in een grote en volkrijke pro
vincie als Noord-Brabant (op 31 december 1984 telde zij 2.112.971 inwoners)
met tal van provinciale en rijksdiensten groter en groter. Dank zij het hulpde
pot in Schaarsbergen kon nog op enigerlei wijze aan de meest elementaire
verplichting - overname van archieven vijftig jaar na de vorming ervan-
worden voldaan. Maar het bleef een ongezonde toestand dat einde 1984 onge
veer 55% van het totale overgenomen bestand niet in eigen huis berustte.
358
Bovenal waren de opvangmogelijkheden van het publiek zo beperkt, dat in al
le opzichten van een beschamende toestand kon worden gesproken. De arbeids
omstandigheden van tal van medewerkers waren al niet veel beter.
De gedachte, dat alleen een nieuw gebouw soulaas zou kunnen bieden, was al
kort na de oorlog gemeengoed geworden. De 18e juni 1956 had de minister van
o.k.w. aan de minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid gevraagd om
voor dat doel de Rijksgebouwendienst in te schakelen. In 1960 werd een pro
gramma van eisen goedgekeurd, dat voorzag in een studiezaal voor 18 perso
nen, een bewaarplaats voor de berging van 14 km1 planklengte aan archieven,
een expositiezaal van 60 m2, een bibliotheek, een binderij annex fotografisch
atelier en acht werkkamers voor in totaal 16 ambtenaren en hulpkrachten.
Het gebouw zou zo centraal mogelijk in de stad gelocaliseerd moeten wor
den. Deze voorwaarde nu bleek van meet af aan een moeilijk gegeven, temeer
waar van lieverlee bij het Bossche stadsbestuur de herbewoning van de bin
nenstad een veel hogere prioriteit kreeg dan de kantoorfunctie.
Toen in 1965 de laatste militairen de citadel (kazerne) verlieten, rees de ver
metele gedachte om hier het nieuwe rijksarchief te realiseren; vermetel vanwe
ge de zwaar vervallen staat van dit fort en de grootte van het terrein aan de
noordwest-hoek van de binnenstad. Dit fort was op last van de Raad van State
gebouwd tussen 1639 en 1642 om de kwetsbare verdedigingswerken op het sa-
menvloeiïngspunt van de rivieren Aa en Dommel en de in de binnenhaven ge
kanaliseerde Diest aan te vullen c.q. te vervangen. Tevens blijkt uit de gevoer
de correspondentie, dat het vijfhoekige fort ook bedoeld was als dwangburcht
voor de stad, die vanwege de trouw aan de katholieke kerk van haar bevolking
voor onbetrouwbaar doorging.
De bouw moet met name voor de Bosschenaren van die dagen dan ook een
wrange bijsmaak hebben gehad. Immers de kosten werden bestreden uit de op
brengst van de verkoop van kloostercomplexen in de stad en de afbraak van
de opstallen. Tevoren was een hele wijk aan de Orthenpoort gesloopt, inclu
sief de met fraaie gewelfschilderingen versierde St. Pieterskerk, gebouwd door
oud-bedevaartgangers naar de graven van de apostelen.
In 1642 kwam Frederik Hendrik, die in 1629 in 's-Hertogenbosch niet de gods
dienstvrijheid voor de beide religies kon bereiken die hij in 1632 in Maastricht
wel wist te verkrijgen, met zijn zoon Willem het fort inspecteren. Bij die gele
genheid kreeg het op initiatief van het stadsbestuur de naam fort Willem-Maria,
naar de zestienjarige zoon van de stadhouder en diens elfjarige echtgenote, de
Engelse koningsdochter Mary Stuart. Van het befaamde portret van deze kin
deren, een van de laatste werken van Antonie van Dijck, dat zich in originali
in het Rijksmuseum in Amsterdam bevindt, zal een copie beschikbaar komen
voor de commissiekamer van het rijksarchiefgebouw.
Overigens bedacht de man in de straat een eigen satyrische naam voor dit
fort, Papenbril, die in de zeventiende eeuw ook doordrong in de officiële cor
respondentie en vandaar uit ook in de huidige rapporten van de Rijksgebou
wendienst. In 's-Hertogenbosch zelf vond na de verovering van de stad door
de Franse troepen de naam citadel ingang, die sindsdien de meest gangbare is
gebleven.
In de laatste jaren van de Staatse tijd was in het centrum van het terreplein
359