2 Perspectief en plattegronden van het Staatsarchief te Münster (1885). Zie noot 1.
2 Eisen met betrekking tot de toegankelijkheid van de opgeslagen bestanden:
a De stukken of boeken moesten door de dienstdoende beambten snel van de
schappen te nemen en vlot in de leeszaal of aan de uitleenbalie te bezorgen
zijn. De sedert lang gebruikelijke inrichting met hoge kasten waarbij ladders
of tussengalerijen nodig waren, voldeed hieraan geenszins. De depotverdie
pingen dienden dus een zodanige hoogte te hebben dat de bovenste planken
zonder klimtuig bereikbaar waren. Aanbevolen werd een verdiepingshoogte
van 2,50 m, waarbij er ten behoeve van de kleinere archiefbeambten 'opstap-
ijzers' (dat is een per kastwand doorgaande rail op ca. 25 cm hoogte vóór de
kast aangebracht) aanwezig moesten zijn, gecombineerd met handgrepen te
gen de kaststijlen. De opstapijzers dienden tevens ter afscherming van de ver
derop te behandelen Kluft. Men sprak bij deze geringe verdiepingshoogten over
een opbouw volgens het 'magazijn-systeem'.
b Om nodeloos omlopen te vermijden moest aan de kopkant van de kasten, langs
de gevels, een strook van ca. 60 cm worden vrijgehouden, zodat ook aan die
zijde van kast naar kast kon worden gegaan (zie afb. 2).
c Het vertikaal verkeer in het depot moest bij voorkeur via rechte steektrappen
plaatsvinden; spiltrappen moesten worden vermeden in verband met de lasti
ge begaanbaarheid daarvan (zie afb. 3).
d Het vertikaal transport van stukken in een depot met relatief veel verdiepin
gen verzorgde men bij voorkeur met handgedreven goederenliften.
e Het depot moest een zo gunstig mogelijke netto-brutoverhouding bezitten.
Daar kunstverlichting ontoelaatbaar was-brandgevaar! - moest daglicht in
ruime mate kunnen toetreden. Daarbij mocht de brandveiligheid door te gro
te glasvlakken echter niet afnemen. Het ideale depot bezat daarom in de langs-
gevels, haaks op de richting van de kasten, vele relatief kleine lichtopeningen
(per verdieping en per magazijngang). De vensters moesten (ten behoeve van
het 'luchten') geopend kunnen worden. Men sprak van 'laterale verlichting'.
Transversale verlichting was, door de lichtval loodrecht op de in het gelid staande
kasten weinig zinvol. Aan de kopzijden van het depot hoefden dus nauwelijks
vensters te komen. Wèl was het mogelijk de verlichtingssterkte te verhogen
door daklichten of lantaarns toe te passen. Bij een modern depot ontbrak de
ze bovenverlichting dan ook niet.
Om transmissie van het daglicht in het gebouw zoveel mogelijk te bevorde
ren, moesten de verdiepingsvloeren lichtdoorlatend zijn. Men paste daartoe
in het algemeen gietijzeren roostervloeren toe, waarin de langgerekte lichtsleuven
gericht waren op de lichtopeningen in dak en gevels. De toch in zekere mate
lichtonderscheppende vloerplaten werden ca. 25 cm vrijgehouden van de kasten
zodat, vóór de stellingen langs, nog een extra dosis licht kon doorvallen. Deze
extra lichtsleuven, die in de Duitse vakliteratuur wel werden aanged-üd als Kluft
(meervoud Klüfte), dienden, om doorvallen van de stukken te voorkomen, te
worden dichtgezet met dun metaalgaas. De hiervóór behandelde opstapijzers
verhinderden dat men per ongeluk door de Kluft zou stappen.
3 Eisen met betrekking tot de goede conservering van de stukken:
a Vocht moest te allen tijde buitengesloten worden; bij de detaillering van dak
en gevels diende men hierop extra attent te zijn. Om optrekkend vocht bij de
benedenvloer te weren, was een waterdichte onderkeldering zeer gewenst.
b Vermeden moest worden dat de stukken op de schappen zouden verstikken.
De kasten, om ruimte-economische redenen ruggelings uitgevoerd, mochten
hierom geen gesloten tussenschot bezitten. Een afscheiding door metaalgaas
of metaalstrips werd aanbevolen. De wens om het depot te kunnen
luchten door het openen der vensters - sloot hierbij aan.
c Te grote koude was ongewenst (condensgevaar!); een geringe mate van ver
warming moest dus mogelijk zijn. In verband met de brandveiligheidseisen
kwam slechts centrale verwarming in aanmerking.
4 Eisen met betrekking tot de aanpassing aan het te bergen bestand:
a Om aan de hoogtevariatie der te bergen werken tegemoet te kunnenKomen,
moesten de kastplanken in hoogte verstelbaar zijn (zie afb. 3:^ plankdrager-
gaatjes in de kaststijl links; zie afb. 13).
b Teneinde aan de aanwas van het bestand tegemoet te komen was het wenselijk
341
Erdgefchofs.
I. Obcrgefchofs.
Schrmbild
340