Eenduidig zijn echter alle beschrijvingen van de nieuwe lokatie niet. Zo heette
het elders dat in enkele van de voor de Rekenkamer bestemde vertrekken 'Hol
landse charters' berusten die verplaatst moesten worden naar 'de galleryen en
vertrekken voorby de kerk aan de zyde van de Middelpoort.' De Algemene
Rekenkamer kreeg dan in gebruik 'alle de localen op het Binnenhof tusschen
het Observatorium en de Kerk met uitzondering van de Vergaderkamer der
Staten van Holland, het Atelier van de Kunstschilder Pienneman en der
vijf vertrekken van de beide Charters onder toezigt van Rijks Archivarius, kun
nende de Charters van Holland worden geplaatst in de Gallery tusschen de Kerk
en de Middelpoort en op de gallery boven de Middelpoort.'65 Opgemerkt zij
nog dat de Eerste Kamer der Staten-Generaal vergaderde in de Treveszaal ten
westen van de Hofkapel. Vast staat in elk geval dat het Rijksarchief in de periode
1818 - 1854 vijf vertrekken aan de westzijde van de Hofkapel in gebruik heeft
gehad alsmede de galerij aan de zuidzijde van de Kapel en ruimten boven deze
galerij en enkele vertrekken ten oosten van de kerk en boven de Middelpoort.
Opgemerkt zij dat in dit geval bedoeld wordt de poort in de verbindingsvleu
gel tussen Grote Zaal en de gebouwen aan de Vijverkant. In andere geschrif
ten is de benaming 'Middelpoort' een andere voor die van Stadhouderspoort.
3-4 Te krap behuisd
Tien jaar later was het weer ruimtegebrek dat de leiding van het Rijksarchief
deed omzien naar een andere ruimte. De lokalen op het Binnenhof bleken te
klein, te inefficiënt ook. Er kwam een aanbod van ene Wouters die zijn huis
'achter de stallen, aan de overzijde omtrent den Bibliotheek aan de eene zyde
naast het plein, hetwelk voor de groote Kazerne is, aan de andere naast kleine
burgerhuizen' ter beschikking stelde. Achter deze woning bevond zich nog een
grote tuin. Wouters vroeg voor dit huis een bedrag van 25 000,- öf ƒ2 000,-
huur per jaar voor een periode van twaalf jaren.66
De Jonge, als vervanger van Van Wijn, was wel met het voorstel ingeno
men, maar de Koning was tegen. Zijne Majesteit erkende wel de ondoelmatig
heid van het Binnenhof-complex, maar stelde op zijn beurt voor om 'de zoge
naamde Gevangenpoort, die anders tot afbraak is bestemd' tot nieuwe
archiefbewaarplaats te bestemmen. De Jonge werd verzocht om de Gevangen
poort op zijn geschiktheid hiervoor te toetsen. Maar deze wilde niets weten
van overbrenging van zijn archieven naar dit complex, omdat, zo was hem ge
bleken, de Gevangenpoort 'hoogst ongeschikt' was door het grote brandge
vaar en tevens zeer ondoelmatig was wegens de 'meest kleine kamers en eenige
hokken.' Het Rijksarchief besloeg 'meer dan 12 000 vierkante Rynlandsche
voeten', zodat verhuizing van Binnenhof naar Gevangenpoort zeker geen ver
betering inhield.67 Ook in 1831 werd nog opgemerkt dat de lokalen op het Bin
nenhof uitpuilden, maar voorlopig veranderde er niets.
3-5 Het verscheiden van Van Wijn
De in 1818 aangetrokken De Zwaan (niet te verwarren met ene H. Swaan die
bij de domein- en rekenkamer was belast met de bewaring van domeinarchie
ven van na 1648) voldeed uitstekend. Tot drie keer toe kreeg hij bovenop zijn
salaris van ƒ500,- een gratificatie van 150,- voor het door hem verrichte werk.
Op 13 oktober 1827 werd hij benoemd tot adjunct-commies.68 Anderhalf jaar
later ontving hij opnieuw een bevordering. Op 5 februari 1829 was Cornelis
de Fouw overleden. Tijdenlang had deze nog geprobeerd om een schadever
goeding te krijgen voor de geleden derving van salaris tijdens het Franse regi
me, wat hem slechts gedeeltelijk was gelukt.69 Kennelijk was de vraag wie nu
de rang van commies-chartermeester zou krijgen niet moeilijk, daar De Zwaans
'zedelijk gedrag' en overige arbeidsprestaties regelmatig werden geroemd. Het
salaris, verbonden aan de nieuwe betrekking, bedroeg ƒ1 400,-.
In 1827 kwam J. J. E. F. Schröter bij het archief. Hij had gewerkt als eerste
commies bij de 'brievenposterij' in Leuven, maar was vanwege zijn zwakke
gezondheid niet in staat nachtwerk te doen. De man wilde graag in Den Haag
werken, omdat hij zo voor zijn zieke moeder kon zorgen. Hoewel De Jonge
het betreurde dat Schröter geen Latijn kende, werd hij toch bij het archief ge
plaatst omdat alleen een 'stil leven in studiën doorgebracht' zijn gezondheid
kon herstellen.70 Aanvankelijk verdiende hij ƒ400,- per jaar, later, in 1830,
ƒ800,-.
De post van adjunct-commies was komen te vervallen. Als klerk werd aan
getrokken A. Staatman die vermoedelijk aanvankelijk ook de betrekking van
De Fouw ambieerde. Staatman werkte drie jaar bij het archief en overleed op
30 januari 1832. Toen zijn weduwe om onderstand vroeg, bracht De Jonge
een negatief advies aan de minister uit, hoewel hij erkende dat zij geen enkele
bron van inkomsten had. Want, zo redeneerde De Jonge, al bezat de weduwe
geen geld, dochters had ze wel, dus moesten die haar maar onderhouden.71
De bediende die nu waarschijnlijk ook voor het vuur en het licht moest zorgen
heette D. Feilbrief.
Hoewel Van Wijn de archivaris was, nam zijn substituut De Jonge steeds
meer werk en honneurs waar. Maar ondanks zijn 'verzwakte hersens' werkte
hij bijvoorbeeld in 1824, 84 jaar oud, nog veelvuldig in 'de ter myner woning
berustende Rijksarchieven.' Regelmatig kwamen medewerkers van het Rijks
archief hem aldaar (waarschijnlijk op de van juwelier Bron op het Spui ge
huurde kamers) opzoeken.72
Ook vele andere kwalen kwelden de man, welk leed nauwelijks werd ver
zacht door zijn benoeming tot lid van verdiensten der Maatschappij van Ne-
derlandsche Taal- en Letterkunde in Gent en tot buitenlands lid van de Maat
schappij voor de Duitse taal in Berlijn. De Jonge over zijn chef, die in 1819
voor de tweede maal was gehuwd, nu met Margaretha Sonnema (of Sonmans):
'Doorgaans drukte hem de last der jaren. Zijne geestvermogens verminder
den; zijn stalen geheugen nam af; zijne gezondheid verzwakte.' Na het breken
van het linkerheupbeen werd hij bedlegerig. 'Zware ziekten tastten hem aan.
Boeken, charters, studiën werden niet alleen op zyde gezet, maar vergeten. Zijn
leven verdiende nauwelijks den naam van leven meer.' Eindelijk ontsliep Hen
drik van Wijn 'in den nacht, tusschen den zes en zeven en twintigsten Septem
ber des jaars achttienhonderd een en dertig, in den ouderdom van een en ne
gentig jaren en drie maanden.'73
320
T>1