deze vergadering verkreeg ze het fiat om te proberen nog andere wijzigingen in het ontwerp aangebracht te krijgen.50 Op 3 april 1807 werd het wetsontwerp door het Wetgevend Lichaam aange nomen, omdat de Heeren gecommiteerden de bij resolutie dezer vergadering van 31 maart 1.1. geadopteerde en door de koning geaggreëerde veranderingen hadden geëffectueerd.51 Het lijkt erop, dat het Wetgevend Lichaam zo een verkapt recht van amendement kreeg. De koning had daarentegen op deze wijze de gelegenheid bezwaren tegen het ontwerp weg te praten. Wat waren die bezwaren en in hoeverre is de koning eraan tegemoet gekomen? Om hier over iets te weten te komen moeten we het ontwerp, dat op 13 maart aan het Wetgevend Lichaam werd aangeboden, vergelijken met de uiteindelijke versie van de wet, zoals hij op 13 april door de koning werd uitgevaardigd en beide met het rapport van de commissie uit het Wetgevend Lichaam.52 Bovendien kunnen we nog wat wijzer worden over de opvattingen van de koning, omdat hij opmerkingen heeft geplaatst bij wijzigingsvoorstellen van het Wetgevend Lichaam, al zijn deze niet alle leesbaar.53 In de inleiding van het rapport zette de commissie de bezwaren tegen het wetsontwerp uiteen om ze vervolgens zelf te ontkrachten. Het zijn in feite de zelfde bezwaren als de in eerdere fasen van voorbereiding naar voren ge bracht: de ingrijpende wijzingen in het bestuur en de grote macht in handen van één persoon, in casu de landdrost. De commissie was het echter met de Staatsraad eens, dat nu de monarchie was ingevoerd, dit ook consequenties had voor de lagere bestuurlijke niveaus. Als deze niet aan de nieuwe omstan digheden werden aangepast, zou immers de bestuurlijke machinerie kunnen vastlopen. In verband daarmee was het noodzakelijk, dat de landdrost veel invloed zou hebben. De waarborgen, die in het ontwerp voorzien waren tegen misbruik van macht door de landdrost leken voldoende. De voorgestelde in deling van het Rijk in departementen en kwartieren leek voorlopig de beste, zolang er nog geen besluit was genomen over de nieuwe wetboeken en de inde ling van het Rijk, die deze met zich mee zou brengen.54 De commissie stelde vervolgens een aantal amendementen voor, waarvan we de belangrijkste zullen noemen. In de eerste plaats vond de commissie en Aylva in zijn notitie met hen, dat de landdrosten vóór hun benoeming zes jaar in het betreffende departement moesten hebben gewoond. Dit gold ook voor de leden van het Wetgevend Lichaam met betrekking tot het departement van waaruit ze werden afgevaardigd. Als we Lodewijk Napoleon moeten geloven was de aandrang om deze bepaling in de wet te krijgen tamelijk sterk. Hij schreef erover: De Koning had veel moeite om te verkrijgendat deze land drosten uit de inwoners van het gansche land gekozen worden; de inwoners van elke provincie hadden er veel tegen om door iemand uit eene andere pro vincie bestuurd te worden,55 Hij zwichtte formeel niet voor deze druk: de be paling werd niet in de wet opgenomen. De vraag is echter of hij er in zijn be leid ten aanzien van benoemingen geen rekening mee hield. J. van Styrum, de landdrost van Amstelland, was afkomstig uit Haarlem.56 De Groninger Wi- chers werd tot landdrost van Stad en Lande van Groningen benoemd en D. baron Bentinck van Diepenheim tot landdrost van Overijssel.57 Een poging van de commissie om de positie van de assessoren tegenover de landdrost te versterken door ook hén bij een conflict de gelegenheid te geven hun argumenten aan de minister voor te leggen wees de koning met een non jamais van de hand. Eveneens zonder succes probeerde de commissie door middel van een amendement landdrost en assessoren het verlenen van hand lichting en creatie van notarissen toe te staan.58 Een aantal onschuldige re dactionele wijzigingen werd wel door de koning aanvaard, evenals bijvoor beeld een amendement, dat beoogde dezelfde eisen te stellen aan de te benoemen secretarissen-generaal als aan de andere leden van het departemen taal bestuur. Kort en goed kwam het erop neer, dat alle amendementen die de bedoelingen van de wet zouden kunnen schaden werden afgewezen. 3 De wet op de departementale besturen van 1807 Op 13 april werd de wet door de koning per decreet uitgevaardigd. De bestuurlijke indeling in departementen en kwartieren werd vastgelegd, zoals aan het Wetgevend Lichaam voorgesteld. Hetzelfde gold voor de positie van de landdrost: hij zou alléén verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van wet ten en bevelen van de centrale regering en voor de gang van zaken binnen het departement. Bepaalde taken werden aan landdrost en assessoren gezamen lijk opgedragen. Hierbij moeten we onder andere denken aan de administratie van en het toezicht op de invordering van de belastingen, de besluitvorming over leveranties en aanbestedingen ten behoeve van het departement. Wan neer landdrost en assessoren van mening verschilden over een bepaalde zaak, moest de landdrost daarvan kennis geven aan de betrokken minister. Indien noodzakelijk kon hij echter naar eigen inzicht handelen in afwachting van de beslissing van de minister. Landdrost en assessoren vormden gezamenlijk de rechtbank in eerste aanleg in belastingzaken. De kwartierdrosten hadden in hun kwartieren min of meer dezelfde taken en bevoegdheden als de land drosten in hun departement. De landdrosten waren ondergeschikt aan de cen trale regering en de kwartierdrosten aan de landdrost.39 4 Conclusie Wanneer we nu de besprekingen overzien lijkt alles te draaien om wat Van de Kasteele noemde het monarchale combineren met de gewoonten der natie. Enerzijds wordt overduidelijk gestreefd naar een centralisatie van bestuur volgens Frans model, anderzijds echter worden er om pragmatische redenen concessies gedaan, namelijk wanneer men vreest dat, door te zeer in te gaan tegen 'de gewoonten der natie', weerstanden worden opgewekt die een goed functionerend bestuur onmogelijk maken. En daarom was het nu juist begon nen. Te denken valt hier aan de indeling in departementen op Holland na met de grenzen en de namen van de oude provincies. Het was niet zo, dat de ko ning zijn gang kon gaan en zijn wil oplegde aan de medewetgevers. Door mid del van overleg heeft hij eventuele weerstanden proberen weg te nemen, om dat immers de uitvoering van de wet en het goed functioneren van het bestuur afhankelijk was van de medewerking van de bestuurders op alle niveaus. We kunnen deze wet dan ook zien als een fase in de ontwikkeling van de 272 273

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 30