Nieuw Besluit Post- en Archiefzaken Roosendaal en Nispen ex artikel 211 Gemeentewet, hetzij omdat de secretaris namens b en w zulks verricht (mandaat). De Archiefwet 1962 noch de Archiefwet 1918 zegt over die totaliteit iets. Dat ligt ook in de rede. De gemeenteraad dient de eigen ver antwoordelijkheid van de gemeentearchivaris voor de hem opgedragen wette lijke taak te waarborgen; dit zegt niets over de wijze waarop de gemeentear chivaris moet kunnen functioneren, niet over zijn organisatorische plaats in het geheel. Slot Resumerend kan gezegd worden dat de plaats van de gemeentearchivaris bin nen de gemeentelijke organisatie ter beoordeling is van de gemeenteraad. De rechtspositionele aspecten zijn wat de wetgeving betreft een raadsbevoegd- heid en wat de uitvoering aangaat een aangelegenheid van het college van B en w, met dien verstande dat benoeming, schorsing en ontslag door de gemeen teraad dient te geschieden zonder mogelijkheid van delegatie aan b en w. De gemeenteraad dient bij de organisatorische plaats die de gemeentearchivaris krijgt - hetzij ter secretarie hetzij een tak van dienst - ervoor te zorgen dat de ze zijn wettelijke taak naar zijn specifieke kennis en kunde kan uitoefenen zonder dat een andere gemeentelijke functionaris hem daarin opdrachten, aanwijzingen, richtlijnen kan geven. Zijn toezichthoudende taak over niet naar de archiefbewaarplaats overgebrachte gemeentelijke archieven impli ceert niet dat hij opdrachten kan geven aan degene op wiens werkzaamheden toezicht wordt gehouden. Dit is ter beoordeling van raad en B en w. Het on der bevelen van B en w kunnen functioneren houdt mijns inziens in dat de ge meentearchivaris zijn opvattingen en adviezen over zijn werkzaamheden on geschonden op het door hem nodig geachte tijdstip aan B en w ter kennis dient te kunnen brengen en omgekeerd B en w aan hem. Dit houdt in dat in het verkeer b en w - gemeentearchivaris over het archiefbeheer en over het toezicht geen andere opvattingen ingeweven mogen worden. Het is wel moge lijk, zulks ter beoordeling van b en w, daarnaast bijvoorbeeld van de gemeen tesecretaris het oordeel over een en ander te vragen. Indien de organisatori sche plaats deze gang van zaken respecteert is mijns inziens voldaan aan het bepaalde in de Archiefwet. 246 P. M. Toebak, B. M. Weetink en A. F. M. Schouten Al langer bestond hier en daar behoefte aan een gemoderniseerd Besluit Post en Archiefzaken. Sommigen schuwden het vele werk ertoe, anderen wachtten liever op de totstandkoming van de nieuwe Archiefwet. Te Roosendaal en Nispen zette men uiteindelijk door. De bijlage geeft de vernieuwde versie van het Roosendaals-Nispense Besluit Post- en Archiefzaken weer, vastgesteld door burgemeester en wethouders op 23 april 1985. Vooraf worden kort de re denen voor de wijziging gegeven, enige toelichtende opmerkingen gemaakt en de manier van voorbereiding uiteengezet. Hopelijk voorziet deze publicatie in een behoefte of leidt ze tot enige discussie. De formele wetgever droeg in 1962 de gemeenteraden op regelingen vast te stellen, waaraan de colleges van burgemeester en wethouders zich te houden hadden inzake de zorg voor de archiefbescheiden der gemeentelijke organen. Nadat de Archiefwet 1962 in 1968 in werking was getreden, togen de plaatse lijke besturen aan het werk. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten kwam met een model Archiefverordening en een model Besluit Post- en Ar chiefzaken. Rotterdam paste het laatste model enigszins aan. Deze versies werden meestal door de overige gemeenten overgenomen. Zo nam de raad van Roosendaal en Nispen op 28 december 1970 de Archiefverordening aan en aanvaardde zijn college van burgemeester en wethouders op 6 oktober 1971 het Besluit Post- en Archiefzaken. Beide regelingen weken nauwelijks van de vermelde modellen af, ook niet na enkele wijzigingen in 1975 en 1976. Het besluit vormde een uitwerking van artikel 7 van de verordening. Waarom een wijziging? Verschillende negatieve gronden zijn op te som men. Allereerst bleek het oude besluit onvoldoende eenduidig in de gehanteer de terminologie. Een term als 'zorg' werd te gemakkelijk aangewend. Zo droeg het hoofd van een gemeentelijk orgaan 'zorg' voor de goede en veilige bewaring der archiefbescheiden, alsmede voor de deugdelijke houdbaarheid van de gekozen informatiedragers. Ten tweede was het eerdere besluit verou derd. Vernietiging eens per vijf jaren achtte men bij voorbeeld al voldoende. Ten derde bood het oude besluit te weinig concrete handvatten. Zo bepaalde het weliswaar dat archivalia voldoende houdbaar moesten zijn, maar het rep te met geen woord over de concrete uitwerking. Het nieuwe besluit verbindt hiertoe de exacte vernietigingstermijnen met de vereiste houdbaarheidstermij nen. 247

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 17