chivaris noch inzake de beslissing of er al dan niet een archiefdienst als tak van dienst dient te zijn. Ter vergelijking moge ik nog eens de ambtenaren van de burgerlijke stand opvoeren. Lid 13 van artikel 183 Gemeentewet bepaalt: 'De gemeente verschaft aan de ambtenaren van den burgerlijken stand eene voor zooveel noodig verwarmde en verlichte localiteit voor hunne ambtsverrichtin gen, en bezoldigt voor zooveel noodig personeel om hen bij te staan'. Lid 14 van dit artikel zegt: 'Dit personeel wordt, de ambtenaren van den burgerlijken stand gehoord, door burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen. Het ontvangt van den ambtenaar van den burgerlijken stand, onder wiens leiding het arbeidt, zijne instructie en is aan hem ondergeschikt'. Ofschoon dit personeel dus niet voor de desbetreffende werkzaamheden onder het gezag van een gemeentelijk orgaan is gesteld, is ten aanzien van de organisatorische onderbrenging geen regeling opgegeven, zodat de gemeenteraad ten aanzien daarvan naar eigen oordeel een regeling kan treffen. Dat er geen aparte organisatorische plaats voor de gemeentearchivaris door de Archiefwet 1962 wordt geëist, volgt indirect ook uit het feit dat bij gebreke van een (aparte) gemeentearchivaris, zulks ter beoordeling van de gemeente raad, de gemeentesecretaris belast is met het beheer van de archiefbewaar plaats. Onder diens verantwoordelijkheid zou er derhalve personeel werk zaam kunnen zijn ter behering van de archiefbewaarplaats. Dit personeel zou organisatorisch bij de gemeentesecretaris ondergebracht kunnen zijn. Ner gens blijkt dat dit voor de gemeentearchivaris niet toegestaan zou zijn. Van belang is naar mijn oordeel dan ook niet waar hij in de organisatie een plaats heeft, maar hoe zijn positie is op de gegeven plaats. Dit betekent enerzijds dat er garanties dienen te zijn op grond waarvan de te verrichten werkzaamheden naar de specifieke eisen van archiefbeheer en -toezicht uitgeoefend kunnen worden zodat hij zijn wettelijke werkzaamheden kan uitoefenen naar eigen deskundigheid, zonder dat een andere gemeentelijke functionaris hem daarin bevelen, opdrachten, aanwijzingen, instructies, richtlijnen etc. kan geven. Anderzijds houdt dit mijns inziens in dat het publiekrechtelijk verantwoorde lijk orgaan - te weten B en w - kennis kan nemen van de opvattingen van de gemeentearchivaris zelf omtrent die werkzaamheden. Dit laatste behoeft met te impliceren dat naast de opvatting en zienswijze van de gemeentearchivaris geen andere visie vertolkt mag worden, maar dit houdt wel in dat op zijn werkterrrein zijn visie integraal en ongeschonden op het door hem geachte moment bij het verantwoordelijk orgaan dient te kunnen zijn. Het KB van 22 mei 1979, houdende vernietiging van het besluit van de ge meenteraad van Goes van 14 september 1977nr. 25voorzover dit betrekking heeft op het gemeentelijk archief (Stb. 1979, nr. 431) maakt niet duidelijk on derscheid tussen de rechtspositionele kant, de functionele aspecten en de daaraan te verbinden consequenties van organisatorische aard. De overwe ging 'dat vorengenoemd raadsbesluit afbreuk doet aan de door de wet gere gelde positie van de gemeente-archivaris, omdat deze op grond van dat besluit zal worden opgenomen in het hiërarchisch verband van het gemeentelijke ap paraat en niet meer rechtsreeks onder burgemeester en wethouders zijn wette lijke taak zou kunnen uitoefenen', roept de vraag op of zowel de plaats als het rechtstreeks onder B en w kunnen uitoefenen van de wettelijke taak afzonder- lijk of in combinatie bepalend zijn voor het gegeven oordeel. Indien de inrich ting van de organisatie de uitoefening van de wettelijk bepaalde werkzaamhe den teniet zou (kunnen) doen, bijvoorbeeld omdat de gemeentearchivaris niet conform eigen deskundigheid kan werken of omdat het toezicht hem geheel of ten dele onmogelijk wordt gemaakt, dan is zulks in strijd met de door de Archiefwet 1962 gestelde eisen. Voornoemd kb van 22 mei 1979 ademt een zekere twijfel waar in de geci teerde alinea de overweging luidt: 'zou kunnen uitoefenen', terwijl de daar aan voorafgaande overweging veel stelliger is waar zij de plaats in het hiërar chisch verband van het gemeentelijk apparaat zonder meer als relevant lijkt aan te merken om de vernietiging te dragen. Het is waarschijnlijk dat de speci fieke situatie in Goes tot dit oordeel geleid heeft, zoals uit het advies van de Archiefraad van 25 mei 1978 Archiefraad Verslag 1978-1980, 34-38) blijkt, dat noch in de toelichting noch in de daarover gevoerde corresponden tie tussen Gedeputeerde Staten van Zeeland en burgemeester en wethouders van Goes, door het tweede genoemde college ergens aannemelijk wordt ge maakt op welke wijze de gemeentearchivaris binnen de nieuwe hiërarchische structuur zijn zelfstandige, archiefwettelijke taak kan blijven behartigen (blz. 37). Als algemeen standpunt lijkt het mij te apodictisch. Ook de overweging in dit kb dat de gemeentearchivaris 'naast de secretaris staat' kan als alge meen gegeven niet steunen op enige wettelijke bepaling. Bij de behandeling van artikel 15 van de Archiefwet 1918 heeft de minister in de Memorie van Antwoord opgemerkt dat de gemeentearchivaris 'naast' de gemeentesecretaris staat en niet onder deze Handelingen Staten-Generaal n, 110, 5 blz. 18 le kolom). Ook prof. mr. R. Fruin schrijft dit in zijn boek De Archiefwet 1918 (Samsom 1919, eerste stuk, blz. 48). Daaruit blijkt evenwel dat er met name geduid wordt op het feit dat de gemeentesecretaris zich niet heeft te mengen in het werk van de gemeentearchivaris. Ook blijkt uit de voor noemde memorie van antwoord dat de wetgever met de benoeming van een gemeentearchivaris beoogde dat deze zich uitsluitend op zijn bij de wet be paalde werkzaamheden kon toeleggen en niet daarnaast nog andere werk zaamheden van de gemeentesecretaris opgedragen kon krijgen (Vergelijk Ver slagen omtrent 's Rijks oude archieven, xlii eerste deel, 1919, blz. 108). De wetswijziging van artikel 15 in 1928 beoogde duidelijker te doen uitkomen dat de voorkeur uitging naar een archivaris (Bijlagen Handelingen li; 1927-1928, nr. 3, blz. 3). Uit het feit dat de gemeenteraad de gemeentearchivaris benoemt, schorst en onslaat valt op zichzelf niets af te leiden omtrent zijn positie tot de gemeente secretaris. De gemeentearchivaris staat binnen de gemeentelijke organisatie op die plaats, die de gemeenteraad vastgesteld heeft. Dit kan inhouden dat ten aanzien van werktijden, rang, promoties, personeelsbezetting etc. de secreta ris wel bevoegdheden zou kunnen hebben ten aanzien van de gemeentearchi varis. Ook voor de archiefbewaarplaats zou de raad regels kunnen stellen, waarbij de gemeentesecretaris bevoegdheden toekomen bijvoorbeeld met be trekking tot opening, onderhoud etc. Overigens zij hierbij opgemerkt dat bui ten adviserende bevoegdheden de secretaris geen eigen bevoegdheden heeft; andere dan adviserende bevoegdheden kan hij wel in afgeleide zin hebben, hetzij omdat de raad burgemeester en wethouders daartoe gemachtigd heeft 244 245

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 16