ten, archeologica en dergelijke. Het was dan ook niet verwonderlijk dat hij
stukken uit het familiearchief van Keverberg 'leende' en dat deze in zijn eigen
collectie terecht waren gekomen. Gelukkig was Slanghen een neef van rijksar
chivaris Habets die natuurlijk op de hoogte was van dit 'archiefdepot'. Vlak
voor het overlijden van Slanghen in 1882 was Habets met hem tot overeen
stemming gekomen inzake de verkoop van deze archivalia, voor het meren
deel betrekking hebbende op het land van Valkenburg, aan het Rijksarchief
te Maastricht. Verder legateerde Slanghen testamentair nog zijn collectie au
tografen, bijeengebracht in twee door hemzelf met houtsnijwerk versierde
banden, aan genoemd archief.
Na zijn dood ontstond echter een onverkwikkelijke affaire over deze nala
tenschap tussen diens weduwe en Habets.4 Waren Slanghen en Habets zélf
overeengekomen dat diens weduwe 500 gulden zou ontvangen voor de ar
chiefstukken, later was Habets niet bereid hoger te gaan dan 400 gulden. Hij
wilde wel tot het vroegere bedrag terugkeren indien twee zogenaamde vrien
denalbums, die hij bij de weduwe had gezien, óók bij de verkoop zouden wor
den betrokken. De weduwe Slanghen-Franck bleef echter volharden bij de
mondelinge overeenkomst die Habets, in haar aanwezigheid, had aangegaan
aan het sterfbed van haar echtgenoot. Er restte Habets dan ook niets anders
dan op 16 februari 1886 een aanvullend krediet van 500 gulden voor zijn
dienst aan te vragen bij de minister voor de verwerving van de collectie Slang
hen. Hierin bevonden zich onder andere de oudste leenregisters van Valken
burg 'en verscheidene stukken over 't graafschap Horne'. Onder dit laatste
moeten we dan een gedeelte van het familiearchief van Keverberg verstaan.
In de tussentijd bleef Habets proberen iets van de prijs af te pingelen en te
vens om de twee vriendenalbums binnen te halen. Het eerste lukte tenslotte,
maar hij heeft vermoedelijk de weduwe zo tegen zich in het harnas gejaagd dat
ze inzake de albums halsstarrig bleef: 'kan het niet anders zoo ben ik met 400
(gulden) tevreden, maar van de albums kan ik mij nu eens niet ontdoen',
schrijft zij hem op 27 februari 1886. Habets geeft de moed echter nog niet op
en op Palmzondag van dat jaar bezoekt hij haar in Hoensbroek om verder
over de zaak te onderhandelen. Hij zegt haar dan toe de 400 gulden bij het mi
nisterie aan te vragen, iets wat hij nota bene reeds in februari had gedaan! In
december krijgt hij dan eindelijk de beschikking over de benodigde gelden.
Na hiervan op de hoogte te zijn gesteld is de weduwe schijnbaar iets milder
gestemd, immers naast de archivalia 'in twee kisten netjes gepakt' stuurt ze
Habets ook nog een kist met urnen, waarnaar hij vroeger eens ooit gevraagd
had. Deze waren afkomstig van de collectie De Guasco en stonden bij haar
toch maar op zolder. Tegen een gering bedrag kon hij ze overnemen indien ze
interessant genoeg waren.
Had Maastricht nu de archiefstukken van Slanghen in bezit, de gelegateer
de autografen nog niet. Misschien vond de weduwe Slanghen dat Habets had
gechicaneerd, haar wat lang op haar geld had laten wachten of dat zij nu zelf
aan de beurt was om zich onaangenaam op te stellen, in ieder geval weigerde
ze steeds om de autografenalbums over te dragen. Hierdoor achtte Habets
zich genoodzaakt om op 18 maart 1887 de hulp in te roepen van notaris Cre-
mers te Hoensbroek om in deze zaak te bemiddelen, omdat hij anders genood
zaakt zou zijn de regering hiervan in kennis te stellen. Dit zag Habets liever
126
niet gebeuren omdat hij vreesde 'dat mevrouw in kosten en ik in onaange
naamheden' zou raken. Notaris Cremers bedankte voor de eer, getuige zijn
antwoordbriefje van 13 mei 1887: 'Geachte Heer, Ued. kunt inzake de Al
bums Slanghen naar verkiesen handelen. Ik zal mevrouw in deze zaak nooit
geen raad meer geven. Als ik voor meerdere jaren aanraadde de albums af te
staan heb ik van haar een antwoord gekregen dat mij nog in de ooren klinkt
en zal dus geen tweede afwachten. Beste Groeten, C. Cremers'.
Inmiddels had de weduwe de ontvangst bevestigd van de 400 gulden en in
dezelfde brief fijntjes geïnformeerd of ze de 20 francs voor de urnen van de
collectie De Guasco ook via de Rijksontvanger kreeg uitbetaald. Vervolgens
legde Habets het probleem voor aan Victor de Stuers, die hem, na het verne
men van alle details, behoorlijk kapittelde. Hij vond dat Habets zich in deze
kwestie 'nogal aardig schoongewasschen' had en tevens dat deze door zijn
koppigheid voor een archivaris een doodzonde beging. Verder adviseerde hij
hem de officiële weg te bewandelen en op 24 mei 1887 stelde Habets dan ook
de minister op de hoogte van het bestaan van een legaat Slanghen. Reeds op
2 juni daaraanvolgend ontving Habets een brief van de weduwe waarin zij
poeslief informeerde waarom hij zo lang niets meer van zich had laten horen
en dat ze hem de twee albums met autografen ter hand wou stellen 'als U Zeer
Eerwaarde mij de twee vriendenalbums afkoopt'. Tot slot had zij nog een lok
kertje want ze wist ook nog te melden dat ze nog een pakketje archieven had
gevonden, dat ze hem graag wilde overgeven indien ze maar wist hoe! Habets
is hier schijnbaar niet op ingegaan. In ieder geval zijn meer dan een jaar later
de twee autografenalbums nog niet in het bezit van het rijksarchief te
Maastricht.
Op het ministerie van Binnenlandse Zaken te 's-Gravenhage scheen men
Roermondse kranten te lezen in die tijd, want op 7 juni 1888 informeerde mi
nister Mackay bij Habets naar een verkoop, vermeld in De Nieuwe Koerier
van 2 juni. Hierin werd aangekondigd dat op 18 juni ten huize van de heer
Waterreus te Roermond 'eene schoone collectie antiquiteiten', nagelaten
door wijlen de Edelachtbare Heer Slanghen, burgemeester van Hoensbroek,
openbaar zou worden verkocht. Hieronder bevonden zich '2 vriendenalbums
uit de 15e en 16e eeuw met spreuken en wapens' en men was in de residentie
benieuwd of het hier om het bewuste legaat ging. Na informatie bij de verant
woordelijke notaris, J. L. H. Linssen te Roermond, moest Habets aan de mi
nister negatief berichten dat de weduwe de gelegateerde stukken nog altijd in
haar bezit had. Pas in 1894, na de dood van de weduwe Slanghen-Franck, zijn
de handtekeningen op het rijksarchief te Maastricht terecht gekomen. Thans
berusten ze daar in de verzameling Handschriften.
De genoemde advertentie vermeldde tevens dat een aantal 14e- 16e eeuwse
meubelen, schilderijen, kunstvoorwerpen, een complete uitgave van de Maas
gouw en een muntencollectie geveild zouden worden. In de eigenlijke ver
koopakte vindt men van dit alles niets terug. Daadwerkelijk geveild werd wat
huisraad en porcelein dat voornamelijk zijn bestemming vond in handen van
enkele joodse opkopers.6 Later blijkt dat de muntencollectie in handen is van
een in Amerika wonende neef van Slanghen. Aangenomen moet worden dat
de familie vóór de verkoop de beste stukken onder zich heeft verdeeld.7
Waar de twee vriendenalbums terecht zijn gekomen is dus onbekend. Het
127