trictsgewijs gekozen door de stemhebbende Bataafse mannen. Door middel van een commissie beoogde zij een algemene grondwet te ontwerpen en aan de bevolking voor te leggen; voorts, tot zolang, in plaats van de Staten-Generaal de gemeenschappelijke belangen der gewesten te behartigen, zoals de buiten landse zaken, de land- en zeemacht, de koloniën, de in- en uitvoer. De Natio nale Vergadering kende, in tegenstelling tot de Staten-Generaal, geen nadere binding met de afzonderlijke gewesten, ofschoon ze er financieel even afhan kelijk van was. De gewestelijke besturen verloren op 1 maart 1796 hun aloude invloed op de genoemde beleidsterreinen, althans formeel. De Nationale Ver gadering had zich op haar beurt te onthouden van iedere bemoeienis op het gebied der huishoudelyke administratie binnen de provinciën, speciaal met re latie tot het Justicieele, Finantieele, (de) Politie en Oeconomie,3 Op deze ter reinen bleven de gewesten zelfstandig. De formele autonomie van het centrum verhoogde in theorie zijn slagvaar digheid, in feite evenwel zijn machteloosheid. In hun gebondenheid hadden de Staten-Generaal namelijk steeds over machtige gewestelijke lastgevers be schikt, de Nationale Vergadering daarentegen had noch machtige lastgevers, noch extra bevoegdheden ter compensatie. Haar beraadslagingen sorteerden mede daardoor slechts sporadisch concreet effect. Pogingen dit te veranderen werden ondernomen, maar strandden. Zo trachtten unitarissen, voorstanders van een centralistische republiek, meer dan eens vergeefs artikelen van het re glement in hun voordeel te wijzigen. De totstandkoming van het lang verbeide grondwetsontwerp bracht evenmin soelaas. Het liet tot november 1796 op zich wachten om vervolgens gedurende bijna zeven maanden in de Nationale Vergadering bewerkt en ten slotte op 8 augustus 1797 door de Bataafse bevol king met grote meerderheid verworpen te worden. De zittingen van de radica lere tweede Nationale Vergadering, sinds 1 september 1797, bleken al net zo vruchteloos. Eerst de radicaal-unitarische staatsgreep van 22 januari 1798 maakte met actieve Franse steun de invoering van de eenheidsstaat en daar door de instelling van een krachtdadig centraal gezag mogelijk. Wat betreft de institutionele en staatkundige ontwikkelingen in de jaren 1796- 1798, heeft de historiografie tot nog toe alleen aan de werking van de beide Nationale Vergaderingen ruime aandacht besteed, veelal breed uitme tend hun interne verdeeldheid, geringe besluitvaardigheid en tekortschietende daadkracht. Laatstelijk nog in de nieuwe Algemene Geschiedenis der Neder landen.4 Hoogstens vermeldde men terloops enkele bevoegdheden en activi teiten van de gewestelijke instanties.5 Niet alleen leidde zulks tot een eenzijdi ge weergave van de toenmalige volle werkelijkheid, maar ook doorgaans tot een weinig verheffend beeld hiervan. Alsof in deze periode geen bondsstaat bestond met invloedrijke, zelfstandige en efficiënt functionerende provinciale besturen! Het laatste was, tenminste in Holland, het belangrijkste gewest, stellig het geval. Dit artikel wil hierop de aandacht vestigen door in te gaan op de organisatie van het Hollandse gewestelijke bestuur in de jaren 1796 1798. Speciale aandacht krijgen daarbij het ontstaan, de bevoegdheden, het functi oneren en de opheffing van de verschillende erbij betrokken organen. 182 2 Het gewest Holland Op 5 februari 1796 stelden de Provisionele Representanten van Holland het reglement vast voor het opvolgende gewestelijke bestuur.6 De opbouw van dit document is goeddeels gelijk aan die van het reglement voor de Nationale Vergadering en liet het Provinciaal Bestuur van Holland minder taken ter ver vulling over. Niet alleen konden daardoor de Comités der Provisionele Repre sentanten van Buitenlandse Zaken en van de Oostindische Compagnie ver dwijnen zonder vervangen te worden, maar ook behoefde het gewestelijke opperbestuur voortaan niet langer iedere dag te vergaderen. Een permanent uitvoerend lichaam, het Provinciaal Comité, zou de dagelyksche administra tie op zich nemen. Het had voor de voorbereiding en afhandeling van zaken een viertal afdelingen: de Departementen van Algemeen Welzijn, van Militai re Zaken, van Financiën en van Koophandel, Zeevaart en Fabrieken. Kwam het Provinciaal Bestuur op 2 maart 1796 voor het eerst bijeen, het Provinciaal Comité functioneerde met zijn departementen pas sinds 1 april daaropvol gend. Tot 1 april functioneerden nog de Comités der Provisionele Represen tanten van Algemeen Welzijn, van Algemene Waakzaamheid, van Militaire Zaken, van Financiën en van Koophandel en Zeevaart. Na 2 maart 1796 leg den deze verantwoording bij het nieuwe bestuur af. Ze bleven tijdelijk werk zaam ter voorkoming van alle hoogstnadelige verwarring,7 met andere woor den ter veiligstelling van de continuïteit in het beleid. Vier andere comités der Provisionele Representanten werden daarentegen definitief gehandhaafd, al dan niet in gewijzigde samenstelling of onder ver anderde naamgeving: de Comités van Rekeningen, tot de Superintendentie der Zeedijken en Zeeweringen, tot de Zaken der Grote Visserij en ter Organi satie der Gewapende Burgermacht.8 Het eerstgenoemde orgaan kwam onder controle van het Provinciaal Comité; de drie laatste hadden geen volwaardige positie meer in de centrale gewestelijke bestuursstructuur, zoals voorheen. Ze golden voortaan als marginale provinciale instanties met gedelegeerde be voegdheden en adviserende taken op specifieke terreinen. In het reglement van 5 februari 1796 komen ze dan ook niet ter sprake. Ter vervanging van het comité betreffende de burgerwacht richtte het Provinciaal Bestuur op 6 de cember 1796 de Commissie tot de Algemene Directie der Bataafse Gewapende Burgerwacht in Holland op.9 Hieraan zat de extra dimensie dat het reglement ervoor door de Nationale Vergadering was vastgesteld, immers op 13 septem ber 1796.10 Ondanks haar nauwkeurige reglementering droeg de hele gewestelijke bestuursorganisatie slechts een voorlopig karakter, evenals de Nationale Ver gadering met haar uitvoerende lichamen: eerst na de voltooiing en het aanne men van de grondwet lagen èn provinciaal èn nationaal definitieve regelingen in het verschiet, meende men. Vaak werd het Provinciaal Bestuur dan ook In termediair Bestuur genoemd. 183

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 33