8 de dossiers moeten uiteindelijk alle vernietigd worden, omdat het privacyar- gument zwaar weegt en omdat men meent, in navolging van het rapport van de commissie ad hoe-Herpin, dat de waarde van de dossiers voor het weten schappelijk onderzoek niet overschat moet worden; erfelijke ziekten worden bovendien centraal geregistreerd op de Erasmusuniversiteit Rotterdam. 3 Enkele conclusies Hoewel het voorgaande overzicht niet de pretentie heeft volledig te zijn, zijn met uitzondering van de onderzoekswereld wel alle partijen aan het woord ge weest. Het mag duidelijk zijn, dat de verschillende personen en werkgroepen zich lang niet met alle aan de orde zijnde zaken hebben beziggehouden, dat zij niet steeds dezelfde criteria hebben gehanteerd en dat er-en dat lijkt het voornaamste - zelfs op hoofdzaken nog geen overeenstemming bestaat. De lezer krijgt nogal eens de indruk, dat men bij de voorgestelde maatrege len nog niet heeft gekeken naar de hoeveelheid werk die het een en ander met zich mee zal brengen. De indruk dat men heeft 'drooggezwommen' dringt zich op, met name bij degenen die in meer of mindere mate voorstander zijn van permanente bewaring van de dossiers. In de geestelijke gezondheidszorg divergeren de standpunten sterker dan in de algemene gezondheidszorg. Enerzijds is daar de roep om bescherming van de persoonlijke levenssfeer sterker, anderzijds wordt daar meer de nadruk ge legd op het belang van een permanente bewaring ten behoeve van het weten schappelijk onderzoek. Dat laatste houdt verband met de recentelijk gegroei de interesse voor de geschiedenis van de zorg voor de geestelijk gestoorden. Aan beide fenomenen lijkt de omstandigheid ten grondslag te liggen, dat hier de psyche van individuen in het geding is. Het wordt als veel bedreigender er varen, dat bekend wordt, dat een bepaalde persoon manisch-depressief ge weest is dan dat hij zijn been gebroken heeft bij een ongeluk. Daar staat tegen over, dat slechts fijnmazig onderzoek naar diagnostisering en geestelijke stoornissen een bevredigend inzicht kan verschaffen in de marges van de maatschappelijke tolerantie, die zoals bekend zelfs in het recente verleden aan een voortdurende wijziging onderhevig zijn geweest. Een consensus is om de ze reden eerder binnen de algemene gezondheidszorg te verwachten. Zo'n consensus lijkt een voorwaarde voor vruchtbare gesprekken tussen de archiefwereld en de andere betrokkenen. Mogelijk kunnen initiatieven vanuit de archiefwereld, die zich bij voorkeur niet moeten beperken tot de instellin gen die onder de Archiefwet 1962 vallen, een stimulerende werking hebben. Er bestaan immers geen essentiële verschillen tussen de verpleging en behan deling in een gemeentelijk en die in een particulier ziekenhuis. Multilateraal overleg per sector (algemene en geestelijke gezondheidszorg) met organisaties van instellingen (zoals de Nationale Ziekenhuisraad), van artsen (zoals de Ko ninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst en de Nederlandse Specialisten Vereniging), van paramedici, van medisch registra- toren en van onderzoekers lijkt het meest zinvol. Bij zo'n overleg is het om praktische redenen van belang onderscheid te maken tussen gevormde en nog te vormen dossiers. Creatieve procedures ten aanzien van de vernietiging 176 dienen te worden overwogen. Een goed voorbeeld lijkt ons de overeenkomst gesloten tussen het Rijksarchief in Gelderland en de Rekkense Inrichtingen. Volgens de verklaring van inbewaringgeving van 25/26 maart 1982 worden de patiëntendossiers door het personeel van de inrichtingen geschoond en gese lecteerd volgens inmiddels vastgestelde regels. Het archief wordt openbaar, nadat het geïnventariseerd is en voor zover de stukken ouder zijn dan 25 jaar. Voor de patiëntendossiers geldt echter een termijn van 100 jaar na de geboor tedatum van de betrokkene. Een moeilijk probleem zal ongetwijfeld de bewaarplaats zijn, aangezien hier de opvattingen van de archiefwereld en die van de medische wereld tegen over elkaar staan. De archiefwereld wil, dat de dossiers die bewaard moeten worden overgedragen worden aan de beheerder van een archiefbewaarplaats, liefst een bewaarplaats in de zin der wet; de medische wereld opteert op grond van onder meer het medisch ambtsgeheim voor bewaren op de instelling on der het beheer van de geneesheer-directeur. Met name moet ervoor gewaakt worden, dat er geen nieuwe, categorale, archiefbeherende instellingen ont staan die niet aan een bepaald bedrijf zijn verbonden en waar de openbaar heid van de collecties niet goed of helemaal niet is geregeld. Dit zou immers neerkomen op een verdere versnippering en op een verspilling van gemeen schapsgeld. De wereld van het onderzoek heeft tot nog toe nagelaten zijn claim te stel len. De dossiers kunnen echter van groot belang zijn voor epidemiologisch onderzoek, zoals de bijlage aantoont, voor het genetisch onderzoek naar de werking van geneesmiddelen en naar verdwenen ziekten. Te denken valt aan het DES-hormoon, dat de vatbaarheid voor bepaalde ernstige aandoeningen bij het vrouwelijk nageslacht vergroot. Het aantal vrouwen, dat tussen 1947 en 1975 tijdens de zwangerschap dit middel heeft gebruikt, wordt geschat op 189.000 a 378.000 personen.2 Nochthans is ons niet bekend, of voor zulk een onderzoek inderdaad ge bruik wordt gemaakt van oudere dossiers, maar dit kan ook liggen aan het feit, dat men, wetende dat ze in de regel volstrekt ontoegankelijk zijn, er ge woonweg niet aan begint. De archiefbeheerder kan dan zeggen: de dossiers worden niet gebruikt, dus ontsluit ik ze niet, zodat de onderzoeker deze bron weer laat vallen, waarmee de cirkel rond is. Het historisch onderzoek richt zich de laatste jaren meer op de mentaliteit, op de attitudes van de samenleving tegenover bijvoorbeeld de gek en de zieke in het verleden. Voor deze onderzoekers hebben statistische gegevens geen waarde. Enigszins zwart-wit gesteld betekent dit, dat de optiek van de menta liteitsgeschiedenis op gespannen voet staat met de doelstellingen van de priva- cybeweging. In dit verband kan nog melding gemaakt worden van het begin 1984 ver schenen rapport van een commissie uit de Sociaal-Wetenschappelijke Raad.3 Deze commissie vreest, dat de op stapel staande wetgeving inzake de bescher ming van de persoonlijke levenssfeer met het sociaal-wetenschappelijk onder zoek in de toekomst op verregaande wijze zal belemmeren. Hetzelfde geldt mutatis mutandis ook voor de patiëntendossiers: de onderzoeker die voor ie der dossier dat hij wil raadplegen eerst toestemming moet vragen aan de ex- patiënt of zijn familieleden, wijkt schielijk uit naar een ander onderwerp. Een 177

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 30