Over indiceren W.A.Fasel Een discussie over het maken van indices is nuttig en zelfs noodzakelijk, om dat, zoals Veldhuyzen en Stal terecht constateren (nab 88 (1984) 127 - 133), de computer nakende is. Voor de 55-plussers onder ons, voor wie men tot mijn afgrijzen de term 'jeugdige bejaarden' heeft bedacht, zal deze beker on- genuttigd passeren, doch voor de jongeren is het een niet te keren realiteit. Al le betrokkenen en wie is dat niet - lijken het er over eens te zijn dat er uni formiteit moet komen en zij verwerpen dan ook met afschuw de huisregels en eigen systemen, die nota bene veeal niet eens konsekwent worden toegepast. Zij hebben uiteraard gelijk, want uniformiteit is belangrijk; zo niet voor de archivarissen, dan toch voor de archiefbezoekers, die met de vele systemen en inbreuken op systemen worden geconfronteerd. Toch is het niet verwonder lijk dat er zoveel eigen regels zijn, aangezien deze doorgaans worden ingege ven door de moeilijkheden en eigenaardigheden van de eigen streek of stad. Men kan derhalve denigrerend over die huisregels doen, doch men gelieve wel te bedenken, dat wie een bepaalde problematiek niet onderkent, ook niet naar een oplossing behoeft te zoeken. Hoewel ik een trouwe bezoeker ben van de vergaderingen van de Landelijke Kring te Den Bosch en dus in staat ben regel matig kaarsen te ontsteken in de St. Jan tot heil van het archiefwezen en het voorlopig wegblijven van een computer, kan ik ook inzake het indiceren de steen der wijzen niet aan reiken. Ik kan slechts enige opmerkingen maken, die hopelijk worden meegenomen in de discussie. Dat de discussie moet doorgaan lijkt mij evident en wellicht kan het bestuur een aantal energieke jongelieden aanwijzen, die zich formeren tot de Ghesellen van de Index, met het doel een aantal regels op te stellen, die uiteindelijk tot de gewenste uniformiteit leiden. En dan nu de opmerkingen: 1 Men dient zich te realiseren, dat niet één systeem volmaakt is en dat het blin delings toepassen van een aantal spelregels bij deze zo moeilijke materie tot absurditeiten zal leiden. Men dient zijn verstand te gebruiken en zich voortdu rend af te vragen hoe de vraagstelling van de archiefgebruiker zal zijn. Het gaat er niet om dat wij het met elkaar eens zijn over een aantal regels, maar of de archiefgebruiker ermee uit de voeten kan. En verder: als men het indice ren in de praktijk beoefent, dan blijkt al dra dat men met de richtlijnen voor 164 het uitgeven van historische bescheiden niet ver komt, aangezien deze niet zijn toegesneden op de problemen, die zich met name bij middeleeuwse archieven voordoen. De archivaris wordt derhalve gedwongen tot allerlei (eigen) oplos singen. Men zal een systeem moeten ontwerpen dat voldoende flexibel is om in het gehele archiefwezen gebruikt te worden. De (hopelijk niet meer bestaande) gewoonte om de jongste ambtenaar de indi ces op de inventaris te laten maken, is een verkeerde gewoonte. Indices kun nen slechts gemaakt worden door iemand, die de archieven door en door kent en die bovendien van de plaatselijke geschiedenis en het streekdialect op de hoogte is. Voorbeeld: als de archivaris via zijn regesten geconfronteerd wordt met Thoen Moeriaen, Anthonius Theoderici en Thonis Dircksz, dan zal hij op grond van zijn specifieke kennis in staat zijn vast te stellen dat het om een en dezelfde persoon gaat, namelijk Anthonis Dircksz, herbergier in de Moriaen. Het is dan wel zaak deze drie bij elkaar te brengen. Uit het onder 2 genoemde voorbeeld blijkt al dat personen onder verschillen de varianten en zelfs namen worden aangetroffen. Ook bij zaken kan zich dit voordoen. Het Katrijnenconvent, de susteren van St. Catherina, de susteren van der Derde Orde bij de Grote Kerk, de Oude Hof, de susteren by 't Kerchof enz. betreffen hetzelfde convent. Het simpel alfabetisch-lexicografisch plaat sen van namen is derhalve onvoldoende. De archivaris behoort zijn verwor ven kennis van personen en zaken te gebruiken om gegevens zichtbaar te ma ken teneinde de archiefgebruiker optimaal hulp te bieden. Veel indices worden zonder dit begrip gemaakt. Bij patronimica wordt veelal op de voornaam geïndiceerd en niet zonder re den. Historici en genealogen werken in de tijd terug, zodat ze veelal weten dat de man die zij zoeken Jan heet, maar nog niet dat hij een zoon was van Hen drik. Door de verschillende Jannen met elkaar te vergelijken, ontdekt men dan dat Jan Hendriksz de gezochte is, hetgeen niet gelukt zou zijn indien op Hendriks geïndiceerd was. 5 Bij herkomstnamen en beroepsnamen is doorgaans niet uit te maken of 'van Tilburg' of 'de Bakker' een verduidelijkend achtervoegsel is, of alreeds tot fa milienaam is geworden. In Alkmaar woonden rond 1600 personen, die zich 165 2 3 4

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 24