Maar als de vraag óf te restaureren en hóe te restaureren een duidelijke vraag
van nu is, laat die dan ook uitgangspunt voor monumentenbeleid zijn. Ook
hier ligt de keuze in het heden en verleent de historie alleen maar die zekerheid
die wij ze nü willen geven. Ook hier dwingt de historie tot niets. We moeten
zuinig zijn op een historisch erfgoed, maar moeten dat niet mystificeren. Bij
de vraag óf en hóe we restaureren vormen overwegingen van hedendaags en
toekomstig gebruik een minstens even legitieme overweging. Trouwens, deze
overweging is natuurlijk ook die, welke impliciet al eeuwen onze stad tot onze
huidige stad gemaakt heeft. Als de terugkijkers het voor het zeggen hadden
gehad, zaten we nu met een Romaanse St. Jan en voor de rest met houten hui
zen in Den Bosch.
En wat betekent dit nu voor het archief? Een archief dat alleen maar be
waart, voldoet in ieder geval aan de doelstelling van het behoud. Hoewel
in de meest optimale vorm zou het dan daarbij ook gesloten dienen te zijn. In
zijn voorwoord van de nieuwe catalogus geeft de archivaris aan dat elk feite
lijk gebruik door verzuring en aanraking het ontbindingsproces van het mate
riaal versnelt. In zijn treffende bewoordingen: 'verbetering van toegankelijk
heid van archieven leidt tot vermeerdering van kennis en tot verlies van
informatie'.
Maar een archief waar het behoud voorop staat voldoet niet aan de eis dat
het betekenis moet hebben voor de hedendaagse samenleving. Daarom moet
het bestuur de archiefbeheerder ook dwingen naar buiten te treden, uit zijn
natuurlijke neiging het aan hem toevertrouwde te koesteren. Te vaak wordt
het archief alleen ingeschakeld als bij de opening van een gebouw of straat een
aardige historische anekdote van pas komt. Voor de rest hoort men door
gaans het liefst niets van de archivaris. Dat moet anders. Juist in moeilijke tij
den en situaties beslissingen nemen vraagt om verdieping waar het archief een
bijdrage aan kan leveren, zowel voor bestuurder als burger. Als je niets van
de archivaris hoort, dan is het fout. Dan is hij blijkbaar weer retrospektief be
zig, bezig met het verleden om het verleden.
Een dergelijke redenering laat zich overigens niet verdedigen zonder een
verdere explicitering van de vraag wat een archief nu feitelijk is. Gaat het in
een archief om de inhoud of de vorm? Beheert een archief primair informatie
of primair cultuurhistorische schatten? Moeten we een archief primair verge
lijken met een nog niet geautomatiseerde data-base, of met een museum dat
objekten bewaart en toont? Bestaat een archief uit inhoudelijke én materiële
gegevens, of alleen uit inhoudelijke gegevens?
Het antwoord ligt voor de hand: natuurlijk inhoudelijke én materiële gege
vens, maar de koestering van deze laatste staat emotioneel bij velen toch voor
op. Maar voor het funktioneren in deze tijd, voor zijn taak en plaats in het
cultuurbeleid zoals omschreven, zijn vooral de inhoudelijke gegevens van be
lang. Zij vormen het materiaal voor onze hedendaagse onderzoekingen en
theorieën. Zij werpen een licht op de wordingsgang van verschijnselen in onze
samenleving. Zij leveren ons de verdieping om nu te begrijpen en straks naar
voren te zien. Natuurlijk, een groot aantal stukken in het archief is interessant
zowel vanuit hun materiële vorm als vanuit de informatie die zij dragen. De
meeste stukken zijn echter alleen interessant vanwege hun inhoud, hun in
formatie.
112
Dat betekent dat we, ook vanuit het oogpunt van cultuurbehoud, niet alles
wat we verzameld hebben en nog verzamelen in hun oorspronkelijke staat aan
toekomstige generaties zullen kunnen of hoeven overdragen, als we er ten
minste maar voor zorgen dat de inhoud wel wordt overgedragen.
Overigens, ook de financiële problematiek noopt hier tot prioriteiten: cul
tuurbehoud mag geen bodemloze put worden ten koste van cultuurbeleid. Al
in 1980 bedroeg de restauratieachterstand van ons archief in geld uitgedrukt
zo'n drie miljoen gulden. Sindsdien is dat alleen maar meer geworden door de
grotere hoeveelheid en de verdere vergankelijkheid van het materiaal. Dat
vraagt een selektief beleid waarin er duidelijk voor gekozen wordt informatie
via andere informatiedragers (microverfilming, automatisering) over te dra
gen. De meeste originelen kunnen dan goed opgeslagen worden. Misschien
dat in een niet al te verre toekomst nog technieken ontwikkeld worden om ze
wel tegen een aanvaardbare prijs te restaureren, als daar dan nog behoefte aan
bestaat. De meest waardevolle moeten we dan wel zo snel mogelijk herstellen.
Ik ben mij er overigens wel van bewust dat het menig archivaris of archiefbe
zoeker aan het hart zal gaan niet meer het originele papier door de vingers te
voelen glijden.
Prof. dr. R. van Uytven, hoogleraar
Het is met zeer gemengde gevoelens dat ik bij deze plechtige opening van
de nieuwe gebouwen van de gemeentelijke archiefdienst van 's-Hertogen-
bosch het woord neem. Ik voel in de eerste plaats enige schroom bij de eer die
mij te beurt valt u te mogen toespreken, niet in het minst wegens mijn antece
denten als feestredenaar in deze stad een paar geleden.
Niet beseffend dat de hele stedelijke gemeenschap zich aan het opmaken
was om haar achthonderdste verjaardag in 1985 te vieren, meende ik daar
toen te moeten vooropstellen:
1 dat van een volwaardige stad 's-Hertogenbosch in 1194 waarschijnlijk nog
geen sprake kan geweest zijn
2 dat de verlening van de Leuvense wetten aan de nieuwe stad misschien in de
jaren 1194-1196, mogelijk in mei 1195, moet worden gesitueerd
3 dat de tekst van het oudste Bossche recht pas omstreeks 1230 werd opge
tekend
4 dat deze schriftelijke neerslag met grote omzichtigheid moet worden gehan
teerd daar hij niet gaaf tot ons is gekomen.
Deze beweringen kunnen in deze omstandigheden bijzonder negatief en on
hoffelijk klinken, maar u weet het, de Romeinen zegden het al: 'amicusPlato,
sed magis arnica Veritas.Of vrij vertaald, een goede vriend van Den Bosch,
maar de waarheid, niets dan de waarheid en de hele waarheid moet mij als
historicus liever zijn. Laat ik daar tot mijn verontschuldiging aan toevoegen
dat ik als Leuvenaar met mijn sceptische beweringen ook in eigen vlees snijd,
vermits ik de oudste en uitvoerigste versie van het Leuvense en Bossche recht
naar een latere eeuw verwijs.
Spijts mijn provocerende stellingen hebben de gemeentelijke archiefdiensten
mij vandaag opnieuw de gelegenheid gegeven hier het woord te voeren. De
113