Kroniek
Colloquium Raad van Brabant 16 en 17 september 1983
Het Rijksarchief in Noord-Brabant en de Vakgroep Rechtsgeschiedenis van de
Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Katholieke Hogeschool Tilburg organi
seerden op 16 en 17 september 1983 een colloquium over de Staatse Raad van
Brabant. De aanleiding daartoe was de inventaris van het archief van deze in
stelling, die in 1981 als nummer 29 van de inventarisreeks van het Rijksarchief
was verschenen.
De belangrijkste doelstelling van het colloquium was het stimuleren van on
derzoek in het bijzonder rijke archief. Het moet derhalve een grote voldoening
geweest zijn voor de organisatoren dat de belangstelling, zowel van Nederland
se als van Belgische zijde groot was. Een gezelschap van meer dan 150 deelne
mers, grotendeels bestaande uit juristen, historici en archivarissen, woonde het
colloquium bij.
De eerste vergadering vond plaats in de voormalige vergaderzaal van Provin
ciale Staten in Noord-Brabant en stond onder leiding van prof. dr. P. Lenders
sj uit Antwerpen. De opening van het colloquium werd verricht door de Neder
landse algemene rijksarchivaris, mr. A.R.M. Ribberink. In zijn openings
woord waarin hij ook het verschijnen in 1978 van de inventaris van de archie
ven van het Hof van Gelre en Zutphen (1543-1795), het Hof van Justitie (1795-
1802) en het Departementaal Gerechtshof (1802-1811) memoreerde, bena
drukte deze nogmaals dat de taken van het archiefwezen en van het weten
schappelijk onderzoek en onderwijs in elkaar grijpen. Een eerste vereiste is
daarbij wederzijdse dienstbaarheid. Gelukkig is die in velerlei opzichten aan-
wezig
De eerste spreker was prof. dr. Ph. Godding van de Université Catholique
Louvain-la-Neuve (ucl). In zijn voordracht behandelde hij De opkomst van
de (hertogelijke) Raad van Brabant (1427-1742). Vooral besteedde hij aan
dacht aan de bedrijvigheid van de Raad als rechtscollege onder Filips de Goede
en in de eerste jaren van het bewind van Karei de Stoute. Daarbij bleek dat de
uit Frankrijk ingevoerde instelling belangrijk heeft bijgedragen tot de groei van
de hertogelijke macht in Brabant. Uiteraard werd echter begonnen met de be
handeling van het ontstaan van de Raad en de groei van zijn bevoegdheden.
Tenslotte besprak prof. Godding de ontwikkelingen vanaf het einde van de
vijftiende eeuw om aldus enigszins aan te sluiten bij het betoog van de volgende
spreker Op deze voordracht volgde een uitvoerige discussie.
Na de koffiepauze sprak prof. mr. J.P.A. Coopmans van de Katholieke
Hogeschool Tilburg over de overgang: Van Souvereine Raad naar Staatse
Raad van Brabant en Landen van Overmaze. Daarbij bleek in een aantal op-
zichten de materiële continuïteit tussen de beide Raden te ontbreken. Dit was
vooral het gevolg van de nieuwe staatsrechtelijke positie waarin Brabant en de
Landen van Overmaze kwamen te verkeren. De Staatse Raad werd, doordat
hij niet bij het directe, souvereine bestuur betrokken was, teruggedrongen
naar het meer beperkte terrein van de eigenlijke justitie. De omvorming van de
monarchale staatsvorm naar de republikeinse heeft deze ontwikkeling nog
versterkt.
Vervolgens besteedde spreker aandacht aan de verhouding van de Raad van
Brabant met de Staten-Generaal, de Raad van State, de Stadhouder en de
domeinraden van de Nassau's en van de markiezen van Bergen op Zoom.
Tenslotte werden de terreinen waarop de Raad bevoegd was nog eens opge
somd. Daarbij werd zelfs op het gebied van de justitie verlies aan bevoegdhe
den geconstateerd. Ook op deze voordracht volgde onder leiding van prof.
Lenders een uitvoerige discussie.
De tweede dag vergaderde het gezelschap in de Bois-le-Duc-zaal in het Provin
ciehuis. Na een welkomstwoord van prof. mr. O. Moorman van Kappen werd
de eerste lezing over De Raad van Brabant en de procesgang in criminele zaken
gehouden door mevrouw mr. B. C. M. Jacobs. Aan de hand van hoofdstuk 14
van de Albertine ordonnantie van 1604, die ook voor de Staatse Raad van toe
passing was, behandelde zij allereerst de wijze van procederen van de Raad in
het algemeen. De procesgang blijkt in de praktijk genuanceerder te zijn ge
weest dan de instructies doen vermoeden. Als voorbeeld van een concrete zaak
behandelde spreekster de zaak van de Voerendaalse joden. Het betreft een
nachtelijke inbraak, diefstal en mishandeling, ten gevolge waarvan een van de
slachtoffers zelfs overleed, gepleegd in Voerendaal in 1721. Uiteindelijk wer
den drie personen veroordeeld, waarvan twee ter dood. Hun terechtstelling
vond plaats in Den Haag in 1724.
Veel vragen blijven over. Niet alleen over de procesgang, de wetgeving en
het appèlrecht, maar ook bijvoorbeeld over de rechtshulp voor de verdachten.
Andere, niet-rechtshistorische vragen zijn die naar een mogelijke anti-joodse
houding en naar de verbanden die er al dan niet hebben bestaan tussen deze
bende en andere benden.
Na deze interessante voordracht volgde een verslag van een coproductie van
het Rijksarchief in Noord-Brabant, medegedeeld door dr. L. P. L. Pirenne en
drs. H. Th. M. Roosenboom, over De betekenis van het archief van de Raad
van Brabant voor de Noordbrabantse en Limburgse geschiedbeoefening. In
de inleiding werd verklaard dat de geschiedschrijving van Noord-Brabant
nogal gehinderd wordt doordat deze provincie tot 1579 grotendeels deel uit
maakte van het veel grotere hertogdom Brabant, waarbij bovendien weinig
sprake was van territoriale eenheid. Verder is de historicus vóór 1795 vooral
aangewezen op de archieven van de Staten-Generaal en van de Raad van State.
De toegankelijkheid van deze archieven is nog steeds matig. Nu het archief
van de Raad van Brabant is geïnventariseerd is er alle aanleiding te onderzoe
ken welke mogelijkheden dit archief te bieden heeft voor vragen van andere
aard dan rechtshistorische.
Vervolgens werd in het kort verslag uitgebracht van een drietal case-studies.
425
424