vertaling): 'gij hebt het (mijn huis) tot een rovershol gemaakt.' Maar in het
Nederlands Archievenblad moeten we ons beperken tot archieven. Mijn be
moeiingen met archieven van de Nederlandse Hervormde Kerk dateren van
1936. Daarover heb ik een aantal voor dominees en kerkvoogden weinig vlei
ende anecdotes in voorraad. In 1940 was ik al tot de conclusie gekomen, dat
als men iets wil doen ten bate van de archieven van de Nederlandse Hervormde
Kerk, het maar het beste is ze zo snel mogelijk over te brengen naar de openba
re archiefbewaarplaatsen van Rijk of gemeenten. Nadat we in 1941 in het ka
der van de synodale radenrepubliek ook een archiefcommissie hadden gekre
gen, hebben de collega's, die in de loop der jaren lid van die commissie zijn ge
weest, hetzelfde standpunt ingenomen.
Niet aldus Jan van Dooren: hij was van mening, dat de kerk zelf voor haar
archieven moest zorgen en terecht. Men kan trouwens, afgezien van een prin
cipieel of praktisch standpunt terzake, moeilijk van een archivaris verwach
ten, dat hij optreedt als liquidateur van zijn eigen winkel, tenzij men iemand
benoemt, die volmaakt onverschillig is ten aanzien van het belang, waarvan de
behartiging hem is opgedragen. Dat Jan van Dooren moest werken onder een
bestuur, dat geen belangstelling had voor de zaak en dat hem nimmer de mid
delen verstrekt zijn om zijn taak naar behoren te vervullen, behoort tot de ge
wone ervaringen van vrijwel elke archivaris.
Sinds 1844 kunnen wij van Schopenhauer leren: 'Wer eine Sache, die nicht
zu materiellen Nutzen führt, ernsthaft nimmt und betreibt, darf auf die Teil-
nahme der Zeitgenossen nicht rechnen.' En ook voor een kerk geldt wat Schil
ler van Londen zei: 'Und es herrscht der Erde Gott, das Geld.' De enige des
kundige medewerker, die Jan van Dooren gehad heeft, J. G. J. van Booma,
moest in 1976 wegens 'inkrimping van de dienst' elders een werkkring zoeken.
En dat dan met een archiefcommissie, waarmee hij het op het hoofdbeginsel
niet eens kon zijn en die hem trouwens in sommige periodes behandelde of hij
een huisknecht was. Jan van Dooren stamde kennelijk niet, zoals de meeste
Nederlanders wel, van horigen en lijfeigenen af en de weerbarstigheid, waar
mee hij aan zijn op zichzelf gerechtvaardigd standpunt vasthield, zal voor die
meer pragmatisch ingestelde archiefcommissie ook vaak wel knapjes hinder
lijk zijn geweest.
Met dezelfde vasthoudendheid heeft hij van zijn ambt meer gemaakt dan re
delijkerwijs verwacht kon worden. Javastraat 100 werd een adres, waar ieder
een, die er iets te zoeken had, vakbekwaam en met meer dienstvaardigheid
werd geholpen dan naar mijn mening met Matth. 7:6- geen paarlen voor de
zwijnen te werpen - overeen te brengen was. Hij heeft stad en land afgereisd
om hulp te verlenen, adviezen te geven, archieven te redden door ze zeifin be
waring te nemen of ze - nolens volens- aan rijks- en gemeente-archivarissen
in bewaring te doen geven. Hij heeft zich in den lande door zijn hulpvaardig
heid, zijn ijver voor de goede zaak en zijn oprecht karakter talloze vrienden
verworven, hetgeen wel bleek uit de bloemenzee in de ziekenkamer, waarin hij
op bewonderenswaardige wijze zijn laatste strijd heeft gestreden.
Hoe Jan van Dooren zich als auteur heeft geweerd moge blijken uit bijgaan
de bibliografie, waarvan men alleen maar het laatste nummer behoeft te lezen
om te zien over welke capaciteiten hij beschikte. Het door hem nagelaten ma
teriaal toont aan dat wij nog heel wat van hem mochten verwachten. In orga-
418
nisaties op het gebied van de kerkgeschiedenis, ook over onze grenzen, nam
hij een vooraanstaande plaats in. Alles wat zweemde naar charlataneria
eruditorum bleef hem vreemd. Hij is twaalf jaar voorzitter geweest van de af
deling Den Haag van de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden, secretaris
van het Haagsch Genootschap tot verdediging van de christelijke godsdienst
(nu een schoolvereniging op vrijzinnige grondslag) en hij bleef op zondag,
overal waar hij geroepen werd, Verbi Dei minister. Wat het laatste betekent
naast meer dan overvloedig werk op de weekdagen, beseft alleen degene, die
het zelf bij de hand gehad heeft.
Intussen gebeurde wat al enige jaren dreigde: de kerkelijke archiefbewaar
plaats op Javastraat 100 (en daarmee het archivariaat van de Nederlandse
Hervormde Kerk) is door de synode opgeheven. In de middeleeuwen heette
zo'n besluit genomen te zijn instinctu dyaboli. Onze mening als lidmaat over
dat besluit en als archivaris over de manier waarop het tot uitvoering komt kan
dan ook alleen maar weergegeven worden in bewoordingen, die dit stuk voor
de redactie van het Nederlands Archievenblad onaanvaardbaar zouden ma
ken. Wat een hoge autoriteit in het archiefwezen - geenszins tot zijn eigen
eer - het eksternest van Van Dooren heeft genoemd, wordt overgebracht naar
het Algemeen Rijksarchief. Wij mogen nog blij zijn, dat de stukken uit het
heldentijdvak van onze kerk, die onze huidige synode klaarblijkelijk liever
niet meer voor ogen heeft, niet op de veiling gebracht zijn. Enfin, dat kan al
tijd nog, dan wordt er in de usa goed op gepast en kunnen wij kopieën bestel
len van de microfilms, die er op dit moment door een commerciële instelling
van gemaakt worden.
Jan van Dooren heeft op het eind van zijn leven de slag om zijn archief ver
loren en op zijn ziekbed heeft hij er nog mee geworsteld. Ik heb hem niet beter
weten te troosten dan met een verwijzing naar de Grote Verliezer, waarvan wij
de volgelingen behoren te zijn. Dat hij zich met een goed geweten kon houden
aan n Thim. 4:7 en 8. Maar mijn karakter brengt mee, dat ik onder het naar
huis fietsen na een bezoek aan het ziekenhuis Bronovo psalm 68 in de oude be
rijming moest zingen zeker in strijd met de milde gedachtengangen van Jan
van Dooren. Op 1 september 1984 is hij overleden en op 5 september vanuit
zijn geliefde Houtrustkerk, waar ook vele collega's en enige lieden, die daar
beter hadden kunnen wegblijven, aanwezig waren, ten grave gedragen.
Met dr. Jan van Dooren is voor ons een goede vriend heengegaan, een man
die de eer van het vak hooghield, van wie gezegd kan worden (Ps. 6910): 'De
ijver van uw huis heeft mij verteerd; en de smaadheden dergenen, die U sma
den, zijn op mij gevallen.'
J. L. van der Gouw
De vakgenoten van mijn man dank ik voor het medeleven tijdens zijn ziekte en
na zijn overlijden betoond.
M. van Dooren-Hensen
419