Dank zij het verworven getuigschrift ten volle bevoegd, maar beseffend dat de
benoeming in een archiefbetrekking nog wel enige tijd zou vergen was mejuf
frouw Prins zo verstandig haar wachttijd te benutten door de bij het
genealogisch-heraldisch genootschap 'De Nederlandsche Leeuw' begonnen
ordening van het Nederlandse gedeelte van het familiearchief Heereman van
Zuydtwijck voort te zetten. Een archief hoogst belangrijk, zoals de toenmali
ge Algemene rijksarchivaris prof. mr. R.Fruin het uitdrukte, 'voor de ge
schiedenis van Amsterdam vóór die stad geus werd'.1
Met familiearchieven zou mejuffrouw Prins gedurende haar hele loopbaan
veel meer dan met overheidsarchieven te maken krijgen. Aan het Algemeen
Rijksarchief is haar een unieke positie ten deel gevallen, die voordien nog door
niemand anders was bekleed. Het begon ermee, dat in de Staatsbegroting voor
1929 in personeelsuitbreiding voor het Algemeen Rijksarchief werd voorzien.
De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen verklaart ter toelich
ting bij art. 153 'Personeelsuitgaven Rijksarchieven':
Verder is 1875,uitgetrokken om met ingang van 1 April 1929 een com
mies-chartermeester aan te kunnen stellen, die gedeeltelijk voor het Algemeen
Rijksarchief, en gedeeltelijk voor het Genootschap 'De Nederlandsche
Leeuw' werkzaam zal zijn. Deze vorm van steun aan dat genootschap acht de
ondergeteekende gemotiveerd, omdat het genootschap zeer veel doet in het
belang van het behoud en de goede bewaring van familie-archieven en derhal
ve het Rijksarchiefwezen een belangrijke taak uit handen neemt, terwijl het
over te weinig middelen beschikt om zelf voldoend geschoolde krachten te
werk te stellen voor de ordening en inventariseering'.2
Hiermede werd de grondslag gelegd voor de benoeming van mejuffrouw
Prins met ingang van 1 mei 1929 tot commies-chartermeester aan het Alge
meen Rijksarchief met ministeriële machtiging om gedurende de helft van
haar diensttijd werkzaam te zijn voor het genealogisch-heraldisch genoot
schap 'De Nederlandsche Leeuw'. Vanwege het genootschap, dat zijn lokali
teiten naast het Algemeen Rijksarchief had, gewerd haar de aanstelling tot ar
chivaris en conservatrix van de handschriften-afdeling.3 In rijksdienst werd
mejuffrouw Prins rechtstreeks onder de Algemene rijksarchivaris belast met
het beheer van de zegelverzameling. Bevorderingen tot hoofdcommies-char
termeester en chartermeester eerste klasse gingen 1 mei 1939 respectievelijk
1 januari 1950 in. Op haar verzoek werd mejuffrouw Prins tegen 1 april 1963
eervol ontslag verleend wegens haar aanstaand huwelijk. Aldus kwam een
eind aan een vierendertigjarig dienstverband. Met spijt heb ik mejuffrouw
Prins, die in het oude gebouw aan het Bleijenburg haar kamer naast de mijne
had, destijds als een vertrouwde figuur van de oude stempel zien vertrekken.
Duidelijk was voor mij, dat het Algemeen Rijksarchief erbij verloren, mr.
W.F. Leemans als echtgenoot erbij gewonnen had.
Zoals vermeld heeft mejuffrouw Prins zich al geruime tijd voor haar benoe
ming aan het familiearchief Heereman van Zuydtwijck gewijd. Daarna heeft
zij dit archief steeds onder haar hoede gehouden. Het was zo omvangrijk, dat
de ordening ervan niet door één persoon kon worden voltooid, zeker niet door
iemand, die met meer taken was belast, en de medewerking van wisselende
hulpkrachten heeft dit niet kunnen verhelpen. Desondanks heeft aller inspan
ning vrucht gedragen. Mejuffrouw Prins heeft zich namelijk veel moeite gege-
ven de heer A. M. Hulkenberg in dit voor buitenstaanders practisch ontoegan
kelijke archief wegwijs te maken. Als resultaat hiervan konden diens boeken
over De Aagtenkerk van Lisse (1960) en Het Huis Dever te Lisse (1966) het
licht zien.
Niet alleen voor de heer Hulkenberg, maar voor velen in binnen- en buiten
land is mejuffrouw Prins, later mevrouw Leemans een vraagbaak geweest ge
durende haar ambtsperiode en nog lang daarna, als het om geslacht-, wapen
en zegelkunde ging. In het Algemeen Rijksarchief placht haar alle genealo
gisch onderzoek te worden toevertrouwd, dat simpele nasporingen in acten en
retro-acta van de Burgerlijke Stand te buiten ging. Voorbeelden van haar acti
viteiten ten dienste van anderen liggen vast in de Verslagen omtrent 's Rijks
Oude Archieven. Beknoptheidshalve zij hier slechts herinnerd aan haar be
trokkenheid bij de vaststelling van een vlag voor de provincie Zuid-Holland in
1948, de voorbereiding van een wapen voor de Noordoostpolder in 1953.4
Krachtens een machtiging van de minister van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen van 1935 mocht mejuffrouw Prins een gedeelte van haar dienst
tijd besteden aan de uitgave van de Nederlandsche kloosterzegels vóór 1600.
Nadat mejuffrouw Prins in januari 1948 door de voorzitter van het Koninklijk
Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam was benoemd tot lid van de Com
missie voor de Sphragistiek van dat genootschap, verkreeg zij van de Algemene
rijksarchivaris vergunning 'gedurende de maanden Februari, Maart en April
de Maandagen en Dinsdagen, dat het Algemeen Rijksarchief toch wegens ko-
lengebrek was gesloten, in het Rijksmuseum te Amsterdam de zegelverzame
ling van genoemd Genootschap te gaan ordenen'.5 In feite ging het bij dit ge
nootschap zowel om de charterverzameling als om de collectie losse zegels.6
Als nevenwerkzaamheden van mejuffrouw Prins mogen worden be
schouwd haar bestuurslidmaatschap van de geschiedkundige vereniging 'Die
Haghe'-in dit bestuur bekleedde zij van 1954-1960 de functie van eerste
secretaris - benevens haar lessen aan de Rijksarchiefschool en de vele voor
drachten door haar in binnen- en buitenland gehouden.
Dank zij haar beheersing van de Franse taal kon mejuffrouw Prins zich ont
plooien tot een voortreffelijk vertegenwoordigster van Nederland in den
vreemde. In 1952 werd zij benoemd tot lid van de Académie Internationale
d'Héraldique. Van 1960-1970 maakte zij als Nederlands afgevaardigde deel uit
van het Comité International de Sigillographie. Op internationale congressen
van archivarissen, van genealogen en heraldici was zij een bekende, zeer ge
waardeerde verschijning. Op het gebied van wapen- en zegelkunde betoonde zij
zich daar de evenknie van deskundigen als R. Gandilhon (Frankrijk), P.Adam
en L. Jéquier (Zwitserland). Typerend voor haar was, dat de wetenschappelijke
relaties met zulke figuren vaak uitgroeiden tot hechte vriendschap.
De publicaties van mejuffrouw Prins vallen evenzeer tot haar nevenwerk
zaamheden te rekenen. Talrijke artikelen van haar hand verschenen in binnen-
en buitenlandse tijdschriften. Mejuffrouw Prins zag zich benoemd tot Ne
derlands correspondente van het Duitse vakblad Der Archivar 'm 1952, van het
internationale tijdschrift Archivum in 1954.
Grote waardering vervulde mejuffrouw Prins, als zij aan haar begintijd te
rugdacht, voor de toenmalige voorzitter van 'De Nederlandsche Leeuw', se
dert 1933 was de officiële naam het Koninklijk Nederlandsch Genootschap
401
400