Publicatie van beperkende bepalingen in een inventaris kan naar de mening
van de voorzitter door haar negatieve voorbeeldwerking leiden tot nodeloze
beperking van de openbaarheid van nog over te brengen archieven. Drs. E.
van Laar poogt van tijd tot tijd openbaarheidsclausules, wellicht ooit terecht
aangebracht, in overleg met de andere partij te herijken aan de gewijzigde
tijdsomstandigheden. Anderzijds is drs. H. Bordewijk van oordeel, dat de
overbrenger ook wel eens tegen zichzelf in bescherming genomen zou moeten
kunnen worden door een aantal archiefnummers juist van openbaarheid uit te
sluiten. De vergadering onderschrijft de suggestie de problematiek van de
openbaarheid op te nemen in het lesrooster van de Rijksarchiefschool.
Hierop wordt gediscussieerd over het al dan niet koppelen van privacy
bescherming aan vernietigingsbeleid. Een artikel van medewerkers van gods
huizen in 's-Hertogenbosch inzake de bewaring van patiëntendossiers zal wor
den ingebracht in het voorzittersoverleg van sod, Kring, Convent en pai.
De voorzitter wijst op een artikel in NRC-Handelsblad waarin gesignaleerd
wordt dat het naar de mening van een aantal archivarissen ontbreekt aan re
gels voor vernietiging voor het geval misbruik van privacy wordt gevreesd.
Drs. H. R. van Ommeren is van oordeel, dat een koppeling van privacy- en
vernietigingspolitiek misschien niet direkt, maar dan toch zeker wel indirekt
aanwezig is.
Drs. J. N. T. van Albada meent, dat in de praktijk de privacy-bescherming
niet waterdicht gemaakt kan worden en dat dit gegeven meegewogen zou moe
ten worden bij het vernietigingsbeleid. Prof. Bank wijst erop, dat weliswaar
door lekkage gegevens betreffende de broer van Luns uit de ledenlijsten van de
NSB, bewaard op het riod, in de openbaarheid zijn gekomen; maar los van dit
persoonlijke aspect zou hij er niet aan moeten denken, dat dit uit statistisch en
sociaal-economisch oogpunt belangrijk materiaal zou verdwijnen. De voorzit
ter benadrukt echter, dat allereerst in alle archiefdiensten op behoorlijke wijze
de privacybescherming geregeld zou dienen te worden. Een en ander toont
volgens drs. I. W. L. A. Caminada het belang aan van een tijdige en perma
nente betrokkenheid van de archivaris bij het vernietigingsbeleid in de niet-
overgebracht fase, vooral ten aanzien van de thans veelal aan zijn ogen ont
trokken vertrouwelijke stukken. Er gaan bijvoorbeeld thans al geruchten, dat
opvallend veel stukken zijn verdwenen uit de Oosterscheldedossiers. Drs.
H. Bordewijk wijst erop, dat in tegenstelling tot de situatie bij het Rijk deze
betrokkenheid van de archivaris bijvoorbeeld bij de gemeente 's-Gravenhage
genoegzaam geregeld is.
Drs. T. P. M. Huijs is van oordeel, dat gegeven het feit, dat niet-geschoond
materiaal wordt overgedragen en het feit dat een chef-studiezaal niet tot een
verfijnde afweging van belangen van raadplegers kan komen slechts één prak-
tijkregel geldt, namelijk die van de botte bijl: of iedereen in het archief of nie
mand. Drs. H. R. van Ommeren voegt daar nog aan toe, dat op vele archieven
slechts een grove plaatsingslijst is vervaardigd, waarbij absoluut niet in detail
kan worden vastgesteld welke stukken wel of niet openbaar zijn. Hoe moet
overigens gehandeld worden met archiefnummers, die deels wel en deels niet
openbaar zijn. Mevrouw drs. J. A. M. Y. Bos-Rops zegt problemen in dit op
zicht te kunnen ondervangen door een nogal intensieve begeleiding van onder
zoekers op het Rijksarchief in Zuid-Holland. Vervroeging van de openbaar-
396
heidstermijn zal de druk op de afdeling wel aanzienlijk vergroten. De voorzit
ter merkt overigens op, dat Nederland behoort tot de 15 landen waar open
baarheid gekoppeld is aan overbrenging; als archivarissen zullen we nauwge
zet de hand moeten houden aan naleving van de wettelijke termijn van 50
jaar na wetswijziging in de toekomst wellicht 25 jaar. De motieven om van
deze termijn af te wijken zullen schriftelijk geformuleerd moeten worden; aan
de opschorting zullen geen overwegingen voortvloeiend uit beperking van de
openbaarheid ten grondslag mogen liggen.
Wat de openbaarheid van particuliere archiefbescheiden betreft verklaart
drs. H. Bordewijk er als archivaris niet voor te voelen betrokken te worden bij
de afweging wie wel of niet toegang tot een archief krijgt. Als een particulier
beperkende bepalingen stelt moet hij daarvoor de verantwoordelijkheid dra
gen. Drs. J. N. T. van Albada meent zich als archivaris zeer wel competent te
achten om in voorkomende gevallen, eventueel na ruggespraak, onderzoekers
de gevraagde informatie al dan niet te verschaffen; de archivaris dient te allen
tijde op de hoogte te zijn van wat zich afspeelt tussen eigenaar/schenker en de
gebruiker van een archief. De voorzitter is van oordeel dat juist de archivaris
door opleiding en ervaring in staat moet worden geacht een zo zuiver mogelij
ke afweging te maken; er zullen zich overigens ongetwijfeld situaties voordoen
waarbij het toch geraden is om de beslissing bij de eigenaar te laten. Ook drs.
I. W. L. A. Caminada is van oordeel dat de archivaris primair partij is en op
grond van wettelijk voorschrift dan wel overeenkomst in eerste instantie be
paalt wat er gebeurt.
Bij persoonlijke archieven doet zich naar de mening van de voorzitter ver
der het probleem voor dat niet altijd bepaald is wie de beslissingsbevoegdheid
heeft na overlijden. Hij wijst op het voorbeeld van een gesproken portret van
minister Cals, berustend bij de Stichting Film en Wetenschap, waarbij deze
bevoegdheid niet geregeld is. De voorzitter wijst erop, de inbewaringgever in
overweging te geven om bij testament het archief na te laten aan rijk of ge
meente. Het betreft hier een beschikking na dode, die derhalve alleen bij testa
ment en niet in de overeenkomst van bewaringgeving kan geschieden. In te
genstelling tot de commissie is de voorzitter van oordeel, dat inbreuk op de
privacy iets anders is dan de in het Wetboek van Strafrecht gehanteerde for
mulering aantasting van eer en goede naam. Thans biedt alleen art. 23 van het
Archiefbesluit de mogelijkheid inzage te weigeren. In een nieuwe Archiefwet
zou schending van privacy strafbaar gesteld kunnen worden. Hoe te handelen
bij de beoordeling van voorgelegde teksten? Drs. J. N. T. van Albada is huive
rig voor de rol van censor en meent, dat ter voorkoming van een zogenaamd
'geheim van de archivariskamer' een rol is weggelegd voor de rechter te bepa
len of de privacy al dan niet geschonden is. Een aldus op te bouwen jurispru
dentie kan het archiefwezen tot steun zijn.
Drs. E. van Laar wijst erop, dat de eigenaars een beoordeling door de archi
varis niet alleen op prijs stellen maar zelfs dwingend voorschrijven. Op een
vraag van mr. Caspar van Heel acht de voorzitter het zeer wel voorstelbaar dat
een proces inzake schending van privacy zich niet alleen tot de publicist, maar
ook tot de archivaris uitstrekt als deze op grond van beperkende bepalingen
het 'nihil obstat, imprimatur' heeft gegeven. In het buitenland geldt overigens
toetsing door de archivaris als uitermate ongebruikelijk. De voorzitter houdt
397