Verenigingsnieuws Mededelingen van het bestuur Notulen van de ledenvergadering gehouden op 29 juni 1984 in het gebouw van de Archiefdienst en het Thermenmuseum te Heerlen De voorzitter opent de vergadering om 10.45 uur en is verheugd zovele leden te mogen begroeten, ondanks de enigszins excentrische ligging van Heerlen en het feit, dat de vergadering thans, na wijziging van de vergaderdatum, niet meer plaatsvindt in het aspergeseizoen. Hij heet welkom de vertegenwoordigers van de nvba, mevrouw Bijl en de heer Kalkman; van de inmiddels gedéchargeerde commissie regeling openbaarheid archieven in het bijzonder de hoogleraren Manning en Bank; verhinderd zijn mevrouw Koen en de heer de Vries. Voorts zijn berichten van verhindering ingekomen van de bestuursleden Ellerbroek, Cossee en Veerman, alsmede van de leden mevrouw Rosing en de heren Ahlte, van Boven en Luth. De voorzitter memoreert de nagedachtenis van de onlangs overleden leden me vrouw Warning en mevrouw Leemans-Prins; beiden hebben ieder op eigen wij ze bijgedragen aan de bloei van de vereniging en de ontwikkeling van het vak. Mevrouw Leemans in het bijzonder op het gebied van de zegelkunde en de or dening en beschrijving van familiearchieven en mevrouw Warning zal in onze herinnering voortleven als degene die metterdaad heeft bewezen, dat archiefbe heer ook selectie en vernietiging inhoudt, blijkens haar inventaris van het ar chief van de Raad voor de Effectenregistratie. De voorzitter vraagt vervolgens aandacht voor enige punten besproken tijdens het overleg tussen mmaen het VAN-bestuur gevoerd op 15 mei jl., waarvan het verslag is gepubliceerd in het Nieuws van archieven, jaargang 3, no. 6, blz. 3 e.v. De notulen van de ledenvergadering, gehouden op 14 december 1983 in Utrecht, afgedrukt in het nab, jaargang 1984, no. 1, blz. 73 e.v., worden goed gekeurd. Aan de orde wordt gesteld het rapport van de commissie regeling openbaarheid archieven, waarin naar de woorden van de voorzitter de dychotomie in de posi tie van de archivaris als hoeder van de openbaarheid en bewaker van de privacy centraal staat. Ook internationaal komt dit onderwerp meer en meer in de be langstelling. Zo zal de volgende bijeenkomst van de Table Ronde gewijd zijn aan de relatie privacy-archivaris. 394 De voorzitter geeft het woord aan prof. dr. J. Bank, die vooropstelt op eigen titel in de hoedanigheid van onderzoeker en niet als lid van de inmiddels gede chargeerde commissie te spreken. De eenstemmigheid, geformuleerd in het rapport, poogt de status quo weer te geven, die thans bereikt is tussen archiva ris en onderzoeker. Een aantal faktoren bepaalt het denken over openbaar heid In politiek opzicht tekent zich aan het eind van de jaren '60 een beweging af, die streeft naar meer inzicht in het handelen van de overheid, daarmee het einde inluidend van de zogenaamde pacificatiedemocratie met als voorlopige mijlpaal de Wet Openbaarheid van bestuur. In onze tijd hoeft slechts gewezen te worden op de bewonderenswaardige openhartigheid, die betracht wordt in het herleefde instituut van de parlementaire enquête. Deze tendens valt met in de laatste plaats ook te bespeuren bij die politici, die in een niet zo ver verleden golden als schoolvoorbeelden van geslotenheid. Prof. Bank meent voorts een, zijns inziens, verheugende accentverschuiving in de beroepstrots van de archi varis te bespeuren, namelijk van verzamelen en toegankelijk stellen naar dienstverlening. Tenslotte wordt als uitvloeisel van genoemde ontwikkelingen sedert de jaren '60 een ruimere interpretatie aan het begrip persoonlijk belang gegeven, aangezien de samenleving in het algemeen toleranter staat ten op zichte van diverse vormen van afwijkend gedrag. Ten aanzien van de volgende uitgangspunten kon binnen de commissie eenstemmigheid bereikt worden. Er dient een uniforme toegankelijkheidster mijn toegepast te worden, thans 50 jaar - bij het Rijk in sommige gevallen al teruggebracht tot 25 jaar; de termijnen gesteld in de openbaarheidbeperkende bepalingen dienen eindig te zijn. Raadpleging moet zo vrij mogelijk kunnen plaatsvinden; beoordeling van een en ander dient na afloop van het onderzoek en voor de publicatie te geschieden. Ten aanzien van de motieven, die aan de beperking van publicatie ten grondslag liggen, zou een zekere jurisprudentie ontwikkeld behoren te worden, die de archivaris tot steun kan zijn. De bedoeling van de hierop volgende discussie is vast te stellen in hoeverre de conclusies van de commissie kunnen rekenen op instemming van de ledenver gadering en hoe een en ander in de praktijk gebracht kan worden middels al dan niet geamendeerde, bij het rapport gevoegde modellen. Als eerste vraagt drs. J.N.T. van Albada zich af of bij de beoordeling van een voorgelegde tekst sprake is van een bestuurlijke, dan wel een ambtelijke verantwoordelijk heid: naar analogie van andere beheerstaken, zoals beperking van raadpleging en aangaan van bewaringsovereenkomsten meent hij, dat het eerste het geval is: ambtelijke besluitvorming eventueel gevolgd door bestuurlijke toetsing. Drs. I. W.L. A.Caminada hecht daarentegen sterk aan een dialectische splitsing tussen de verantwoordelijkheid van archivaris en bestuur. J. J. A. Buylinckx wijst op de praktijk in Nijmegen waar de toetsing met be trekking tot oorlogsarchieven is voorbehouden aan b en w, terwijl die ten aan zien van de overige archieven berust bij de archivaris. Met de commissie is de voorzitter van oordeel, dat nodeloze diversiteit bij de formulering van beperkende bepalingen vermeden moet worden; hij wijst in dit verband op de praktijk bij de Tweede Afdeling van het ara om zich te beperken tot een viertal modellen. Mr. Caspar van Heel onderschrijft dit, maar wijst op de vaak extreme eisen van de bruikleengever, die deze praktijk kan doorkruisen. 395 T

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 58