hoogste prioriteit besteden. Als onderdeel van zo'n meetsysteem is een stelsel van beoordeling van buiten af belangrijk. De manager zelf, in beslag genomen door de problemen van elke dag, heeft zelden de gelegenheid of de juiste mate van objectiviteit om de relevantie van het programma te onderzoeken, om te beslissen of het programma realiseert wat de bedoeling was, om te beslissen of deze programma's nog steeds nodig zijn, of ze efficiënt worden uitgevoerd en of hun effectiviteit kan worden verbeterd. Swift acht het een gelukkige omstandigheid dat juist nu wij zoeken naar ver hoging van de effectiviteit van ons handelen, ook de technische hulpmiddelen voorhanden komen om dit te bereiken, met name op het gebied van restaura tie en conservering van archivalia en van de automatisering. Wij dienen even wel te beseffen dat deze hulpmiddelen ook onderdeel zijn van de uitdaging. Wij moeten ons steeds afvragen of het verstandig en verantwoord is om deze hulpmiddelen in onze organisatie toe te passen. Technische vernieuwingen mogen geen doel inzichzelf worden. Swift besluit met op te merken dat we, met behulp van moderne manage ment technieken, misschien deze moeilijke tijden werkelijk kunnen keren tot uiteindelijk voordeel voor onze archieven, door onze programma's kritisch door te lichten, wellicht voor het eerst in lange tijd. Zo'n doorlichting kan ons dwingen tot het doen van keuzen die al lang geleden gedaan hadden moeten zijn, ons dwingen te kappen in overdaad die in betere tijden toegelaten werd, ons dwingen om hogere produktiviteit van onze mensen te vragen, ons dwin gen om verouderde praktijken te moderniseren en om systemen, technieken en apparatuur te introduceren die onze diensten klaar maken voor de komst van de 21e eeuw. Kort gezegd: deze tijd van beproeving kan in feite in het voordeel van onze archieven worden gekeerd indien wij de uitdaging van de jaren tach tig aanvaarden en haar gebruiken voor het moderniseren en stroomlijnen, van onze archiefdiensten. De volgende spreker, Colin Pitson uit Australië, van oorsprong geen archi varis, maar afkomstig uit het management, sprak over de wijze waarop in de Australische archiefdienst de management-technieken die Swift heeft beschre ven, in praktijk zijn gebracht. Aan het eind van de jaren zeventig was de Australische archiefdienst een dienst met grote achterstanden, een laag rende ment en mede daardoor met een slecht imago. Om uit dat dal te komen was een herziening van het beleid nodig. Deze herziening werd gezamenlijk uitge voerd door de Australische archiefdienst en het centrale regeringsbureau voor organisatie, efficiency en personeelszaken. In essentie beval deze herbezinning voor de archiefdienst een meer 'bussines-like structure and management style' aan. In dezelfde periode dat aan deze herbezinning werd gewerkt kregen ont wikkelingen op het terrein van de administratieve wetgeving, zoals openbaar heid van bestuur en privacy, van regeringswege steeds meer aandacht. In deze gewijzigde administratieve omgeving werden archieven en vastge legde informatie en de wijze waarop deze gehanteerd worden zaken van toene mend belang. De regering diende ervan overtuigd te worden dat verhoogde in vesteringen in het archiefwezen nu noodzakelijk waren. Hiervoor werd een duidelijke en overtuigende omschrijving van de archiefdoelstelling geformu leerd, terwijl door de invoering van het hiervoor genoemde program- management de geloofwaardigheid en de acceptatie van de organisatie aan- 286 merkelijk werd vergroot. De dienst wist duidelijk te maken dat de eisen voor meer middelen reëel en onvermijdelijk waren. Deze inspanningen zijn niet te vergeefs geweest; in de drie jaren die sinds de herbezinning verlopen zijn is het budget verdubbeld, de personeelsformatie met 20% uitgebreid en is een duide lijke en werkbare organisatiestruktuur ingevoerd. Een van de eerste taken van het versterkte management was de richting te bepalen waarin de archiefdienst zich verder moest ontwikkelen. Hierna wer den alle taken en funkties in een prioriteitsschema ingepast..Dit bleek een pijn lijk en lastig proces omdat ook in de Australische situatie niet alles wat nodig is gedaan kon worden. De genoemde prioriteiten werden door de dienst vastge legd in een handzaam (20 bladzijden) vijf-jarenplan, het Corporale Plan (1983-1988), dat op grote schaal binnen en buiten de dienst werd verspreid. De invoering van de nieuwe organisatiestructuur leidde tot grotere druk op het management-vermogen van centrale directie. Er werd een nieuwe stijl van management ingevoerd waarbij er, naast de regelmatige directievergaderingen en voltallige personeelsbijeenkomsten bij bijzondere gelegenheden, met name werd gewerkt aan versterking van het informele circuit. Hierdoor ontstond meer ruimte voor aktie en experimenten. Ook werden voor bijzondere taken zorgvuldig geselecteerde projectgroepen opgezet. Als leidraad voor het mana gement gold hierbij ten opzichte van het personeel: 'make them feel like win ners'. Pitson concludeerde dat men in Australië op deze manier bedreigingen voor het archiefwezen in voordelen heeft weten om te zetten. Na Pitson vervolgde James E. O'Neill uit de Verenigde Staten de zitting met zijn inleiding 'Automation of archival finding aids'. Hij stelde dat de nieuwe generatie kleine computers automatisering tot een realistisch alternatief voor veel archiefdiensten maakt. De vraag die beantwoord moet worden is hoe ar chivarissen en archiefdiensten gebruik kunnen maken van de automatise ringstechnologie. Het antwoord luidt dat de automatisering de archivarissen op drie essentiële terreinen kan helpen. Ten eerste bij de algemene administra tie (een geautomatiseerde personeels- en betalingsadministratie), ten tweede bij de meer specifieke archiefadministratie (depotbeheer en het maken van ar chiefoverzichten) en ten derde bij de ontsluiting van onze archieven (finding- aids). Op dat laatste punt ging O'Neill verder in. Het is mogelijk elke methode van ontsluiting die tot heden met de hand wordt verricht te automatiseren. De hamvraag is echter niet: wat kan er geautomatiseerd worden, maar wat moet er geautomatiseerd worden. Als archivarissen automatiseringsmethoden in hun diensten willen toepassen moeten zij systematisch en realistisch te werk gaan. Allereerst dient er door een automatiseringsdeskundige van buiten de dienst een systeemanalyse vervaardigd te worden, een analyse die stap voor stap door de medewerkers van de dienst met advies begeleid wordt, omdat zij uiteindelijk het beste kunnen beoordelen wat noodzakelijk en gewenst is voor hun dienst. - De dienstleiding moet beslissen wat men uiteindelijk wil automatiseren en op welk niveau: per fonds, per serie of tot het losse stuk. Daarna komt het punt of men een online-systeem of een systeem met de traditionele geprinte output prefereert. Voor administratief gebruik zal in alle gevallen de traditio nele methode voldoen maar voor het optimaal gebruik van geautomatiseerde 287

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 4