vraag aan Hustinx. De gedachtengang is, dat deze stukken niet bestemd zou den zijn om te berusten bij de overheid en derhalve niet onder de Archiefwet zouden vallen. Den Teuling stelt, dat ook vernietigbare stukken niet bestemd zijn om blijvend te berusten bij de overheid. Het woord 'blijvend' is in de wet zelfs opzettelijk weggelaten. Wie bepaalt wat bestemd is om niet uit te wissen? De Archiefwet heeft hiervoor procedures. Begeeft men zich door daar aan te tornen niet op gevaarlijk terrein? Hustinx meent dat het een intrigerend pro bleem is. Hij zegt, dat niet alles wat bij de overheid binnen komt, onmiddellijk archiefbescheiden zijn. Daar zijn diverse voorbeelden van. Bij de kamerbe handeling van de Archiefwet vond men kennelijk ook al dat niet alles aange merkt behoefde te worden als archiefstuk. Hij denkt, dat we ons die vraag nu weer zouden kunnen stellen; wellicht komen we tot een ander antwoord dan toen. Daar is ook niets op tegen. Basisbegrippen in wetgeving mogen een flexi bele interpretatie mogelijk maken, mits die interpretatie functioneel is. Hem leek het verstandig om hierover eens te discussiëren, hoewel hij op de vraag geen antwoord heeft. Wellicht zijn het de rechters, die in archiefzaken komen te oordelen, of het bevoegde overheidsorgaan, welke zullen bepalen wat bestemd is om te bewaren. Ketelaar merkt hierover nog op, dat de archivaris sen bij hun inspectie meer duidelijkheid hierover zullen moeten verschaffen. Hij wijst er bovendien op, dat stukken, die geen archiefstuk in de zin van de Archiefwet zijn, wel documenten in de zin van de wob kunnen zijn. Knoppers zegt, dat men in Canada het probleem kent van de 'cultural elec tronic heritage'. In sommige ministeries wordt reeds gewerkt aan een systeem, dat informatie welke electronisch wordt verwerkt, ook electronisch archiveert en plaatst in de 'historical master file'. Men probeert het archiveren in de pro gramma's van de computer zodanig vast te leggen, dat van belangrijkste brie ven automatisch een kopie naar het electronische archief gestuurd wordt. Drs.F. C. Berkenvelder vraagt aan H. H. M. Dekkers wat de criteria zijn bij Economische Zaken bij het al dan niet verschaffen van fotokopieën van niet- openbare archieven aan onderzoekers die toestemming tot inzage in die ar chieven hebben gekregen. Dekkers zegt, dat men bij zijn ministerie op de tast reageert. Men kijkt naar de inhoud van het te kopiëren stuk; echte criteria zijn er niet. Wuisman merkt op, dat de Afdeling rechtspraak van de Raad van Sta te heeft bepaald, dat het verschaffen van een fotokopie een grotere aantasting van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of van de vertrouwelijk heid van gegevens kan inhouden, dan het ter inzage geven van een stuk. Woelderink zegt, dat voor hem een van de meest verrassende zaken uit de le zing van Dekkers was, dat er bij de verschillende ministeries zoveel verschillen de openbaarheidsregelingen bestaan. Hij pleit voor één sluitende en algemene regeling. Ketelaar voegt hieraan toe, dat de Archiefraad al in 1974 hier voor heeft gepleit, doch dat dit advies in een bureaulade van het ministerie is ver dwenen. Dekkers reageert hier op door te verwijzen naar de pc din. De werk groep semi-statische archieven van deze commissie is bezig richtlijnen te ont werpen, welke vereist zijn volgens artikel 21 van het kb asar. Zijn wens en die van vele onderzoekers is, dat er uniforme aanwijzingen komen, zodat men weet waar men bij de rijksadministratie aan toe is. Hij onderstreept, dat het hem niet te doen is om de openbaarheid te beperken, maar meer duidelijkheid te scheppen bij die ministeries, waar de openbaarheid nog gebrekkig geregeld is. Als reactie op de opmerking van Ketelaar meent Meijer, dat het eigenlijk wel goed is, dat de mogelijkheid bestond om in een periode waarin zoveel ge beurd is een aantal zaken af te tasten. Op grond van de ervaringen, die er tot nu toe zijn opgedaan, zou er binnenkort wel een regeling ontworpen kunnen worden. Hij vindt overigens, dat deze materie tot de competentie van het mi nisterie van Binnenlandse Zaken behoort. Bank is bevreesd voor ambtelij k misbruikHij vraagt zich af of het toch niet beter zou zijn de zaak nog even te laten rusten, zodat ook de politici zich er mee kunnen gaan bemoeien. Hij wijst op de misstanden rond het archief van het Kabinet van de Koningin, waar de onderzoeker volledig afhankelijk is van ambtelijke uitvoerders. Dekkers vindt, dat er bij de diverse overheidsorganen veel koudwatervrees is. In de pc din is de top van het ambtelijk management verzameld: dit is het geëigende orgaan om voorstellen aan de minister van Bin nenlandse Zaken te doen. Knoppers wijst er op, dat in Canada bij ieder mi nisterie een 'access and privacy' coördinator aangesteld moet worden, evenals een zaaltje waar het publiek de verschillende voorschriften, handboeken en in ventarissen kan raadplegen. In de Canadese wetgeving bestaat geen verschil tussen dynamisch, semi-statisch en statisch archief. Sv. E. Veldhuijzen vraagt aan Meeuwissen, waarom in Nijmegen een naar zijn mening zo omslachtig systeem gebruikt wordt met rode stippen. Hij meent, dat er bij het aanvragen van niet-openbare archieven alle tijd genomen moet worden om de aanvrage te controleren. Desnoods zou de aanvrager maar wat langer op zijn stukken moeten wachten. Ook de chef studiezaal zou hierbij een rol kunnen vervullen. Meeuwissen geeft toe, dat het systeem omslachtig is, maar hij prefereert dit systeem boven het risico te lopen, dat onterecht niet- openbare stukken bij een klant in de studiezaal terecht komen. Hij is het ech ter volstrekt oneens met de opvatting, dat de aanvrager langer zou moeten wachten op niet-openbare stukken. Ketelaar meent, dat het systeem van rode stippen van tijdelijke aard zal zijn. Op korte termijn zullen middelgrote en grote archiefdiensten toch genoodzaakt zijn om hun depotbeheer te automati seren. In zo'n geautomatiseerd systeem zal het heel eenvoudig zijn om ook de beperkende bepalingen op te nemen. S. F. M. Plantinga vraagt aan Meeuwissen hoeveel gevallen van ambtelijk misbruik van niet-openbare archieven hem bekend zijn, afgezien van de affai re in het Rijksarchief in Noord-Brabant afgelopen jaar. Meeuwissen kent er geen. Hij wijst er evenwel op, dat het van groot belang is op te kunnen som men welke voorzorgsmaatregelen er genomen zijn, indien er iets mis is gegaan. Ketelaar verwijst naar een Amerikaanse collega, die ooit eens heeft geschre ven, dat het grootste probleem bij archivarissen is, dat zij de beveiliging niet als een probleem zien. Hij vindt dat we alert moeten zijn en dat we ons niet mogen verschuilen achter het feit, dat er nog nooit iets misgegaan is, en er der halve ook nooit iets mis zal gaan in de toekomst. Door de drastische toename in de laatste jaren van het aantal particuliere archieven in openbare archiefbe waarplaatsen, door het toenemend aantal hulpkrachten bij archiefdiensten en door de grotere openbaarheid in de maatschappij is de druk groter geworden. 374

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 48