heid wordt zo een onderdeel van het onderhandelen over de acquisitie. Hij zou
het betreuren, wanneer door het van toepassing verklaren van overheidsregels
op particuliere archieven deze mogelijkheid aan de archivaris ontnomen zou
worden Dr J. V. Th. Knoppers zegt, dat ook in Canada over deze materie
veel discussie is geweest. Hij wijst er op, dat de Canadese privacy-wetgeving
ook een andere kant heeft: de burger heeft het recht om overheidsdossiers in te
zien en de daarin vervatte gegevens onder bepaalde voorwaarden eventueel te
laten corrigeren, aan te vullen of te vernietigen.
Drs. J. N. T. van Albada stelt, dat de overheid veel kosten maakt voor het
toegankelijk maken en beheren van particuliere archieven. Hij vindt het on
verantwoord, dat deze kosten, maatschappelijk gezien, om niet gemaakt wor
den, indien deze archieven niet binnen een redelijke termijn openbaar worden.
Meijer is het hier mee eens; het zou volgens hem aan te bevelen zijn een aflo
pende termijn in overeenkomsten met particulieren te maken.
Drs. B. Woelderink meent, dat een wijziging van de wet veel verder strek
kend zou zijn dan tot nu toe aangenomen, indien er ook bepalingen over par
ticuliere archieven in opgenomen zullen worden; hij heeft de indruk gekre
gen, dat dit soort wijzigingen echter niet zullen plaatsvinden. Meijer merkt
hierover op, dat dit niet geheel juist is. Bank vindt dit een principieel punt.
Het dient van het vermogen tot onderhandelen van de archivaris af te hangen
om de beperkingen op de openbaarheid zo kort mogelijk te houden. De over
heid dient daar geen greep op te krijgen. Het recht op de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer heeft ook een andere kant: de eigenaar van een parti
culier archief moet vrijelijk, zonder inmenging van de overheid, afspraken
kunnen maken bij de overdracht van zijn archief naar een openbare archief
bewaarplaats.
Drs. C. van Esterik vraagt aan mr. W. J. Meeuwissen welke andere strategie
hij voorstaat bij de verwerving van particuliere archieven, wanneer hij het
aanbieden van openbaarheidsbeperkende voorwaarden beschouwt als een
door de archivaris al te snel gegeven zwaktebod. Meeuwissen zegt dat te snel
wordt gesproken door de archivaris over beperkende bepalingen als lokaas bij
het acquireren van een particulier archief. Er moet volgens hem meer tijd ge
nomen worden om uiteen te zetten wat de beperkingen van zo een constructie
zijn-ook voor de archiefdienst - en welke de voordelen zijn, zowel voor de
onderzoeker als voor de schenker, wanneer het archief openbaar wordt. Kete
laar merkt op, dat soms de archivaris de schenker in bescherming moet nemen
door deze er op te wijzen, dat er stukken in zijn archief zitten, die privacy
gevoelig zijn. Drs. H. Arlman krijgt de indruk, dat hiermee de zaak omge
keerd wordt. Ketelaar meent, dat hij daartoe als archivaris de morele plicht
heeft.1
Dr. J.E.A. L. Struijk vraagt aan mr. P. J. Hustinx of het doel van een per
soonsregistratie er onder ander niet voor is om te komen tot een overheidscon
trole, welke vaak tegen de persoonlijke levenssfeer gericht is. Hustinx ant
woordt hierop, dat de meeste persoonsregistraties een dienende functie heb
ben. In de nieuwe wetgeving wordt een algemeen relevantiebeginsel gehan
teerd. De overheidsorganen mogen pas een registratie aanleggen, wanneer dat
Door H. A. J. van Schiet n Van Esterik wordt aan mr. G. P. I. M. Wuisman en
Hustinx gevraagd of zij de stelling van Arlman onderschrijven, dat personen
die een hoge openbare functie bekleden minder recht hebben op privacybe
scherming dan anderen. Zij willen weten waar de privacybescherming van de
politicus ophoudt. Wuisman geeft als zijn mening te kennen, dat de grond
rechten in Nederland geen absolute rechten zijn. De grenzen van de grond
rechten worden bepaald door de algemene maatschappelijke opvattingen.
Hustinx is het hiermee eens met daarbij de kanttekening, dat men niet kan zeg
gen, dat hoe hoger men op de maatschappelijke ladder komt, des te minder
recht men op privacybescherming heeft, en wanneer men helemaal boven aan
die maatschappelijke ladder staat is er geen enkel recht op privacy bestaat.
Arlman erkent, dat er altijd een kern van privacy blijft bestaan. Hij heeft in
zijn voordracht bedoeld te zeggen, dat naarmate men in het openbare leven
meer op de voorgrond treedt, de kans op verwevenheid van het staatsbelang
met het privéleven steeds groter wordt. Wuisman bespeurt enige verwarring
rond het begrip persoonlijke beleidsopvattingen. Dit is echter van een andere
aard dan het begrip persoonlijke levenssfeer, welke ook in wob genoemd
wordt. De bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen is een functio
nele bescherming, welke natuurlijk wel kan worden misbruikt. Van politici en
ambtenaren mag echter een grotere openbaarheid worden verwacht over hun
functionele handelen dan over hun privé-handelen. Maar een absolute open
baarheid mag niet gevraagd worden; daarover verschilt hij van mening met
Arlman.
Drs.A. J. M. den Teuling heeft naar aanleiding van het terugzenden van ar
chiefstukken of het uitwissen van gegevens van privacy-gevoelige aard een
voor de uitoefening van hun taak noodzakelijk is; er mogen bovendien niet
méér gegevens in worden opgenomen dan voor die taak noodzakelijk is. Er is
derhalve sprake van een dubbele noodzakelijkheid.
De sprekers, in forumvorm opgesteld ten behoeve van de discussie.
372