bidders en ambtenaren van de successiebelasting bevindt zich menigmaal een archivaris, die zijn oprecht rouwbeklag doet volgen door een even oprechte belangstelling voor de papieren erfenis. Er is zelfs onder de archiefbeheerders een zekere concurrentie te constate ren, die de consument met wisselende waardering gadeslaat. De rijksarchieven te 's-Gravenhage en andere provinciehoofdsteden zijn met elkaar in de slag over collectievorming. Dat geldt ook voor de verhouding tussen overheidsar chieven enerzijds en de centra anderzijds, waar de erfenis van een katholieke of protestants-christelijke verzuiling wordt beheerd of waar socialisten terecht kunnen of anarchisten; de laatsten tot na hun dood tegenstander van de Staat en dus ook van een staatsbewaarplaats van hun stukken. De successen in di verse plaatsen zijn meetbaar in de soort van reisdeclaraties van de onderzoe kers. Is de archivaris van huis uit niet tot zulke openbaarheid gebracht, dan toch wordt hij of zij met het moderne streven geconfronteerd. Immers, sommige ministeries in Den Haag stellen in een moment van verlichting de grenzen rui mer dan de wettelijke voorschriften. Andere volgen daarin niet, maar worden op hun beurt wel met de verschillen bekend gemaakt. Het lijkt er aan de bui tenkant op, dat de ambtsdragers zelf in verwarring zijn; en evenzeer aan de buitenkant leidt dat tot een nieuwe uitdaging aan de onderzoeker. Hij of zij moet een in Nederland wat ongewone methode volgen: door praten en toege ven daar terecht te komen, waar de ambtelijke ruimte of durf het grootst is. Archiefonderzoek is in de huidige situatie van wijkende regels ook een onder handelingsproces met onzekere afloop. Dit onderhandelingsproces stelt eisen aan de vragende partijEn, zo leert de ervaring, het is niet eenieder gegeven daarin tot maximale resultaten te komen. In dit kader wil ik over de vragende partij iets meer zeggen en ik doe dat op ba sis van ervaringen in een universitaire praktijk. De eerste opmerking is de constatering van verschillen in de introductiere- gels. De onderzoeker moet, wanneer hij of zij intrede doet in het archief, in het onzekere verkeren over de vraag of men een inhoudsopgave te zien krijgt van de gezochte collectie, dan wel is aangewezen op de zin voor en in voorlichting van de archiefbeheerder; men moet zich afvragen of de collectie in haar geheel wordt verstrekt dan wel met achterhouding van tevoren geselecteerde docu menten; en tenslotte verkeert men in het onzekere over de oordeelsvorming bij het aanbieden van een publicatie-rijp manuscript. Het is in het belang van wetenschappelijk onderzoek, dat de beoefenaar zelf een oordeel kan geven over de aard van het materiaal en over de selectie en analyse ervan; het is zelfs een eis. Zij geldt evenzeer voor wie gevorderd is als voor wie begint in research. Iedere interventie van een derde in dat proces, met welke goede bedoelingen of redenen van staats- dan wel eigenbelang gemoti veerd, is op zichzelf een buitenwetenschappelijke, welke aan de vrijheid van de onderzoeker ongewenste beperkingen oplegt. Het is dan ook niet verwon derlijk, dat uit de universitaire vertegenwoordiging in een recente commissie openbaarheid archieven van uw beroepsvereniging is gepleit voor efficiency en bescheidenheid van de archiefbeheerder. Hij of zij mag niet treden in de oor deelsvorming of verantwoordelijkheid van de onderzoeker. Dat betekent dus, dat de inhoudsopgave van een archief in het belang van wetenschappelijk on- 364 derzoek altijd openbaar moet zijn en dat de toetsing van het resultaat van ar chiefstudie, het manuscript, moet worden gemotiveerd met een verwijzing naar openbare en duidelijke regels. Op deze manier kan worden voorkomen, dat wetenschappelijk onderzoek, om de zuiverheid waarvan wij hebben te wa ken, met wetenschapsvreemde beperkingen zal worden verward. Bescherming van de 'privacy', van de 'persoonlijke levenssfeer' is vermoe delijk het belangrijkste criterium bij de toetsing van openbaarmaking van uit het archief verworven onderzoeksgegevens. Het is een algemeen streven in de maatschappij en het komt in ieder geval in tijd gemeten uit dezelfde bron als het streven naar openbaarheid. Ik waardeer het ene evenzeer als het andere, maar ben historicus genoeg om te constateren, dat beide strevingen in sommi ge opzichten met elkaar in strijd kunnen zijn. Voor de contemporaine bio graaf is de geslotenheid - of erger nog, de vernietiging - van persoonsgege vens een situatie, die hem zijn werken onmogelijk maakt. Dat geldt voor de beleidshistoricus, die belangstelling heeft voor de methode van besluitvorming en derhalve grotelijks van onbegrip wordt vervuld, wanneer ambtshalve de deelnemers aan die besluitvorming, de adviseurs, bij voorbeeld omwille van een bescherming van hun voorstellen worden geëffaceerd. Het geldt in zekere zin ook voor de onderzoeker in de sociale geschiedenis, die - om een voor beeld te noemen - de werking van de particuliere of gemeentelijke armenzorg, c.q. sociale dienst wil bestuderen en verstoken wordt van gegevens omtrent de praktijk van de hulpverlening. De historicus staat, in ieder geval volgens de wetenschappelijke ethiek van zijn vak, niet stil bij de grenzen, die hetzij door politieke machtsverhoudingen hetzij door biografische beslotenheid worden getrokken. Dat hij zich om andere redenen wel aan die grens zal of moeten houden, vermeld ik nu reeds voor de discussie achteraf, maar op dit moment van de bijeenkomst zou ik het belang van onbegrensd wetenschappelijk on derzoek sterk willen beklemtonen. Een derde opmerking tenslotte heeft betrekking op de praktijk van de raad pleging van archieven. Er bestaan in Nederland officiële regels voor het ver zenden en deponeren van archiefstukken in al even officiële bewaarplaatsen. De onderzoekers, en vooral de studenten onder hen, lezen die regels met ge noegen en zijn verheugd over de mogelijkheid om reiskosten te beperken en studie te intensiveren. Wie schetst onze verbazing, toen in de eerder vermelde commissie van uw beroepsvereniging de universitaire vertegenwoordigers moesten ervaren, dat de aanwezige archivarissen unisono die wettelijke facili teiten wilden ontkennen of tenminste veronachtzamen. Ambtenaren willen eigenmachtig de wet reduceren! De buitenstaander kan dit niet anders ver staan dan in termen van bezitsdrang, die op haar best is gemotiveerd door overdreven zorg voor en bescherming van de stukken en op haar slechtst amb telijke willekeur genoemd moet worden. De commissie heeft er verder wijse lijk over gezwegen in haar eindrapport en ik vermoed, dat u allen zich verre houdt van zulke bezittelijke hartstochten. Of niet soms? Ik zou met twee conclusies willen eindigen. De eerste is een pleidooi voor een heid van introductieregels en duidelijkheid van motivering. Beslissingen van een rijks- dan wel gemeentearchivaris dienen onderworpen te zijn aan die pro cedures, die ook gelden voor andere overheidsbeschikkingen. Het bijkomend 365

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 43