dat hoe hoger iemand in het openbare leven gestegen is, hoe beperkter het recht op privacy dat hij kan doen gelden en: hoe korter geleden de betreffende feiten zich hebben voorgedaan, hoe méér recht op privacy de betrokkenen kunnen doen gelden. Maar, dergelijke normen zijn noodzakelijkerwijs vaag. De archivaris zal, me de gezien zijn historische achtergrond als nauwgezet bewaker van het verza melde oud papier, daarbij ongetwijfeld nog moeten wennen aan zijn functie ten behoeve van de openbaarheid en, in het algemeen, de bescherming van de privacy hoog aanslaan. De journalist zal, het hoort onlosmakelijk bij zijn rol, openbaarheid sneller doen prevaleren. Onze ervaringen bij Vrij Nederland met dergelijke confrontaties tussen archivarissen en verslaggevers zijn met echt somber stemmend-ik hoop niet dat u het tegendeel al geconcludeerd had. Dat sommige departementen bovengenoemde maatstaven geheel tegen gesteld interpreteren dan de bedoeling is, werd duidelijk uit de afloop van de zaak rond het rapport-Warners. Want toen de juridisch adviseur van Algeme ne Zaken al zijn argumenten voor de Afdeling rechtspraak van de Raad van State had opgebruikt, kwam de onthulling van de zwaarwegende belangen waarvoor de openbaarheid had moeten wijken. Het stuk ging ook over het ko ningshuis. Mijn nieuwsgierigheid werd er natuurlijk alleen maar groter door. Met kloppend hart zette ik mij dan ook, nadat de Raad van State in haar on eindige wijsheid het ministerie had verordonneerd mij het rapport uit 1942 ter hand te stellen, op een zomerse middag op een terrasje op Het Plein aan het le zen van de uiterst persoonlijke opvattingen van een raadsadviseur over de im mense belangen van het koningshuis. Vergeefs bladerde ik tot drie keer toe wanhopig door de zeventig pagina's, op zoek naar de smoking gun die al deze geheimzinnigdoenerij kon verklaren en misschien zelfs kon rechtvaardigen. De enige frase die daarvoor in aanmerking kwam - maar dan hadden de cen soren op Algemene Zaken zich plotseling een Oosteuropese mentaliteit aangemeten - was Warners' beschuldiging dat Van 'tSant niet voldoende 'fijngevoelde trouw tegenover de koningin' zou hebben opgebracht. Ik moest even denken aan die onvergetelijke circulaire waarmee de hoofdre dacteuren in de jaren vijftig hun verslaggevers op verzoek van Juliana aan banden hadden proberen te leggen: 'Daar vaak slechts het Hof of de Regering de redenen kunnen beoordelen waarom berichten over het Koninklijk Huis in strijd zijn met de belangen van het Koninklijk Huis, is het wenselijk dat alle berichten over leden van het Koninklijk Huis die niet afkomstig zijn van de Rijksvoorlichtingsdienst, het Kabinet van de Koningin of van de Particuliere Secretarissen, bij een van de voornoemde instanties op juistheid en opportuni teit wordt getest'. Bronnen h.arlman, G.H.Mulder, 'De angsten en twij fels van Nederlandse archivarissen', Vrij Neder land, 14 november 1981. h.arlman, G.H.Mulder, Van de Prins geen kwaad. Prins Hendrik andere dossiers van Oranje. Sijthoff, Amsterdam, 3e druk 1983. Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, nr. a. 1.0050 (1982) Sp. 12. The Times, 10 oktober 1984. 362 De historicus en de archieven J. Th. M. Bank Wie spreekt over en namens universitaire gebruikers van het archief, moet zich vooraf realiseren, dat een groot deel van hen in stilte arbeidt en ook verder geen kwaad woord wil horen over archieven en hun beheerders. Van oudsher is het archief het domein van de historici en al even oud is het respect, dat hem of haar veelal blijkt toe te komen. De beroepshistoricus uit de oude school was een liefhebber van het archief, zo is het hem ook door een nog oudere genera tie geleerd. Aan de andere kant wachtte hem een professional, die dikwijls uit dezelfde school afkomstig was, hem begreep en op afroep hem meestal zeer oude stukken, uit de tijd van de Republiek bij voorbeeld, beschikbaar stelde. Deze relatie van wederzijdse belangstelling en respect bestaat nog steeds. Maar zij wordt, in ieder geval in kwantitatieve zin, overtroffen door een inte resse voor hedendaagse geschiedenis. De toevloed van onderzoekers, ik denk vooral aan studenten, leidt tot een dienovereenkomstig kwantitatieve be lasting van het archief - en vergeten we de geslachtszoekers niet, een clientèle stijgend in tal en last. Is het ook een kwalitatief probleem? Het is in ieder geval een huiselijk probleem. Ik ken geen overheidsinstelling, waar de laatste jaren zo is verbouwd of gebouwd of vertimmerd. Een van de argumenten daarvoor was altijd de toenemende clientèle. Contemporaine geschiedenis is gestimuleerd door de beide wereldoorlogen. Na de Eerste vormde zich ook in ons land een comité van onderzoek naar de oorzaken, ontwikkelingen en neutraliteitspositie van Nederland. Na de Twee de presenteerde zich een Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie; een instel ling die zowel in de collectievorming als in zijn reeks van wetenschappelijke publicaties de beoefening van hedendaagse geschiedenis in Nederland heeft doen accepteren. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat zich op het terrein van de oorlogs- en bezettingsgeschiedschrijving voor het eerst interessante pro bleemgevallen hebben voorgedaan, die de beroepsethiek van archivarissen tot nieuws maakte in de media en hen inspireerde tot een symposion als het onder havige. Als liefhebber van de contemporaine geschiedenis ben ik geneigd de pio niersarbeid van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie meer te laten tel len dan de ongelukken, die er ook wel zijn gepasseerd. De maatschappelijke relevantie van bezettingsgeschiedenis is de afgelopen decennia groot gebleken en deze norm is het tenslotte ook, waarnaar u zich richt. Want, zo dunkt mij, ook het beroepsbeeld van archivarissen is veranderd, zo niet hun beroepstrots. Ook u wordt aangeraakt door het streven naar openbaarheid, dat in de jaren zestig is opgewekt en sindsdien niet meer is teruggedraaid of ingeslikt; in te genstelling tot een aantal andere idealen uit dat decennium. De archivaris is deelnemer geworden in de openbaarmaking van onze democratie. Ik durf te stellen, dat deze ontwikkeling een bewijs is van de politieke kant van uw be roep, hoezeer sommigen uwer deze ook in ambtelijke maagdelijkheid zouden willen ontlopen. Het geschetste streven zet onder u aan tot een scherp acquisitiebeleid. Het gaat zelfs zover, dat, om eens een terrein van collectievorming te noemen, de vorige generatie politici al gedeeltelijk in plaatsingslijsten is terug te vinden op het ogenblik, dat de huidige in het zenith van de macht staat. Tussen de doods- 363

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 42